![]() |
![]() |
![]() |
Toestand vóór de huidige restauratie | Plan 1: reconstructie van de toestand vóór 1935 | Plan 2: behoud van de bestaande toestand met gewijzigde onderpui |
Hetzelfde is het geval met Rokin nr. 18. Op het eerste gezicht: trapgevel met kruiskozijnen en
ontlastingsbogen boven de ramen, versierd met natuursteenblokjes. Typisch een 17de-eeuwse gevel.
Dat dacht ook Monumentenzorg, want de omschrijving van het pand luidt als volgt: Pand met trapgevel,
versierd met kleine blokjes (XVIIa). Gebouw van algemeen belang wegens oudheidkundige en
kunsthistorische waarde. De historische gids van Amsterdam (H. F. Wijnman 1974) is het hiermee
geheel eens:
'Op no. 18 een goed gerestaureerde 17e eeuwse trapgevel, die vóór de restauratie
in een puntgevel was getransformeerd'.
Even die 'restauratie' opgezocht. Die blijkt in 1935 te hebben plaatsgevonden,
architect F. A. Warners. Oude foto erbij en wat blijkt? Het pand bezat vóór 1935
een tuitgevel met een typisch 19de-eeuwse raamindeling welke bij nader onderzoek uit 1868 stamde.
Daarvóór bezat het pand een raamindeling, de bekende driedeling die omstreeks 1800 zal
zijn aangebracht. Of het pand oorspronkelijk ooit een trapgevel heeft gehad, is
niet meer te achterhalen. Het is mogelijk dat in de loop der eeuwen de natuurstenen tafeltjes
zo slecht waren geworden dat men besloot om de gevel eenvoudig recht te maken. Het is echter ook
mogelijk dat het pand oorspronkelijk als tuitgevel is gebouwd. Hiervan kent Amsterdam nog een
twintigtal voorbeelden. Gebruikelijk voor woonhuizen was het echter niet. De tuitgevel werd meestal
bij pakhuizen toegepast.
Met welke argumenten in 1935 de tuitgevel werd vervangen door een trapgevel is niet meer te
achterhalen. Zijn er nog sporen ontdekt of vond de toenmalige eigenaar zo'n geveltje, compleet met
kruiskozijnen, gewoon aardiger? Wie zal het zeggen. Wel is het zo dat in die tijd
veel meer gevels uit vroegere eeuwen werden 'gereconstrueerd'.
Als de Eerste Hollandsche Levensverzekerings-Bank N.V. dit pand koopt in 1962 voor f 191.437,50, is
zij zich, qua geschiedenis, van de prins nog geen kwaad bewust. Als op 9 mei 1977 het
naastliggende hotel Polen door een felle brand in de as wordt gelegd, begint het
balletje echter te rollen. Op 2 september 1977 glijdt er een aanschrijving van
Bouw- en Woningtoezicht door de bus, met de volgende opdracht: het vernieuwen van de
rechterbouwmuur, het verankeren van de voorgevel, het plaatsen van een portaal onder de
achtergevel en het vernieuwen van balken en vloeren. Kortom, het pand is slooprijk. De geschrokken
eigenaar neemt contact op met architect G. Prins en verzoekt hem een nieuwbouwplan te ontwerpen: a.
vanwege de consequenties van de aanschrijving en b. omdat bij nieuwbouw meer vloeroppervlak zou
ontstaan. De architect informeerde voorzichtigheidshalve bij Monumentenzorg, of het hier
een monument betrof waarop men ontkennend antwoordde. Vervolgens werd, niets vermoedend, een
nieuwbouwplan ingediend bij de Welstandscommissie, in het z.g. vooroverleg. Na veertien dagen
kwam het bericht. Het betreft hier een rijksmonument: dus niet slopen en geen nieuwbouw.
Hierop duikt de architect in het archief en stuit al spoedig op foto's en tekeningen van vóór
1935, waaruit duidelijk de 19de-eeuwse toestand blijkt. Omdat die toestand er dus zeker geweest is
(van de trapgevel en kruiskozijnen is dat niet te achterhalen), besluit men tot een reconstructie
van die toestand. Ook de onderpui wordt teruggebracht tot de toestand van vóór 1935
(zoals blijkt uit een bouwtekening van 1885). Als dit plan vervolgens bij Monumentenzorg
wordt ingediend, blijkt al spoedig dat Monumentenzorg deze reconstructie niet
accepteert, maar wil vasthouden aan de trapgevel van 1935 compleet met kruiskozijnen. De
argumentatie die hiervoor werd toegepast was de volgende. Het ging hier 'om de geschiedenis van de
filosofie'. Behoud van de trapgevel zou behoud zijn van de filosofie die eens die
trapgevel voortbracht. Die trapgevel was al een reconstructie. Met het terugbrengen van de tuitgevel
zou reconstructie op reconstructie volgen. Met andere woorden: het reconstrueren van de tuitgevel
was net zo erg als de reconstructie van de trapgevel. Zo stond hij nu eenmaal op de
lijst. En aldus geschiedde.
De trapgevel en de kruiskozijnen bleven. De onderpui werd teruggebracht tot de toestand van 1885,
de eiken balklaag kon bij nader onderzoek worden gehandhaafd, de fundering en de rechter
zijgevel werden vernieuwd. Tot zover het bouwkundige gedeelte.
Als blijkt dat het pand op de Monumentenlijst staat, wordt door de architect al
spoedig een begroting ingediend met het verzoek om subsidie. Aangezien Monumentenzorg zo ontzettend
veel belang hechtte aan handhaving van de bestaande toestand zou subsidieverlening wel
geen probleem zijn, dacht men.
Op 29 februari 1980 komt het antwoord van CRM: 'dat vanwege het ontbreken van de geldmiddelen geen
subsidie kan worden verstrekt'. Een maand later start de eigenaar een AROB-procedure om alsnog
subsidie te krijgen. Spoedig daarna ontvangt men een brief van de provincie Noord-Holland dat
ook zij geen subsidie verstrekt, omdat het Rijk geen subsidie toekent. Vanwege de aanschrijving van
Bouw- en Woningtoezicht start men in 1980 echter met de restauratie, ondanks het ontbreken van
een subsidietoezegging.
Van CRM, gevraagd naar de criteria waaraan een subsidie-aanvraag wordt getoetst, krijgt men op
18 december 1980 het volgende antwoord. De criteria zijn:
Jaap van der Veen
(Uit: De Lamp van Diogenes 85, mei 1984)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.