De inventarisatie bevatte alarmerende conclusies en wierp een schril licht op de bouwtechnische staat
van 234 panden. Zonder stimulansen, initiatieven en een actieve opstelling van alle
betrokkenen, zoals gemeentebestuur, ambtelijke en andere instellingen en particulieren moet
worden gevreesd, dat indien het verval niet tot staan wordt gebracht,
deze monumenten binnen tien jaar vrijwel alle gesloopt en verdwenen zijn.
Alleen al om het voortschrijdende verval bij ie benen zouden per jaar circa 250
totale en partiële restauraties of groot onderhoud moeten worden uitgevoerd. Het
plan beoogde verder bij te dragen aan versterking van de woonfunctie in de binnenstad en het
stimuleren van de medewerking van particuliere eigenaren bij het herstel door het beschikbaar
stellen van restaurariesubsidies en het geven van bijdragen in de kosten voor woningverbetering.
Al sinds 1978 is er sprake van een constante daling in het aantal gesubsidieerde
monumentenrestauraties in Amsterdam. Werden in de jaren tot 1978 nog gemiddeld 200,
overwegend particuliere, restauraties uitgevoerd, zo'n twee jaar geleden waren dat er
niet meer dan 60 (exclusief verbouwingen en door de Gemeente uitgevoerde restauraties).
De hoofdoorzaken van deze terugloop in de particuliere restauraties zijn algemeen bekend:
Door deze oorzaken doet zich de laatste jaren de situatie voor dat door particulieren nog
slechts voornamelijk wordt geïnvesteerd in historische panden, voor zover deze in relatief
goede bouwkundige staat verkeren en zijn gelegen in stadsdelen die kunnen worden aangeduid als
'zelf regenererend'. Het aandeel van de Gemeente bij restauraties daarentegen speelt de laatste
jaren een grotere rol, althans voor zover het de stadsvernieuwingsgebieden betreft.
Per jaar worden er momenteel in die gebieden op initiatief van de Gemeente ongeveer 30 panden
gerestaureerd in de woningwetsfeer (het zogenaamde 'Experiment Woningwetmonumenten'). De in
het kader van deze regeling uitgevoerde restauraties maken het wonen in een monument ook voor
mensen met een smallere beurs mogelijk. Na restauratie zijn de huren namelijk gelijk aan
die welke in de sociale woning(nieuw)bouw worden gevraagd.
De in het herstelplan opgenomen urgentielijst bevat 194 rijksmonumenten, waarvan er 56 in
uiterst deplorabele staat verkeren en maximaal binnen vier jaar dienen te
worden gerestaureerd. De totale herstelkosten die dit ingrijpen met zich brengt
zijn globaal begroot op 68 miljoen gulden (peildatum juli 1984), waarvan 38 miljoen
betrekking heeft op constructief herstel (het zogenaamde casco-herstel) en 30 miljoen op de
inbouwkosten voor de woningen. Vooral het casco-herstel is van belang -
en subsidiabel - uit oogpunt van monumentenzorg. Het benodigde subsidiebedrag is begroot op
25,4 miljoen gulden.
In het plan is uitgegaan van een periode van tien jaar voor realisering van het herstelprogramma.
Als variant werd een vijfjarige streefperiode geopperd hetgeen consequenties heeft voor de
hoogte van de jaarlijkse kosten en verdeling ervan. In het rapport werd verder de aanbeveling
gedaan, te komen tot een tweede (vervolg)rappon, waarin de ingevolge de
gemeentelijke Monumentenverordening beschermde monumenten en de zogenaamde beeldbepalende
panden binnen de beschermde stadsgezichten aan de orde komen. Dit tweede rapport zou moeten worden
samengesteld nadat bestuurlijke besluitvorming over het eerste herstelplan had plaatsgevonden.
Bij de beslispunten in de vergadering van het College van burgemeester en wethouders op 25 juni
1985 werd omtrent de 194 panden uitgegaan het herstel 'in een periode van vijfjaar te bevorderen
dan wel te realiseren, uitgaande van een hoofdbestemming wonen'. De urgentie van herstel, waarvoor
een extra inspanning van alle partijen is vereist, leidde tot de keus van een kortere
streefperiode. Ten einde deze 'inhaaloperatie' te kunnen uitvoeren dient de Gemeente bij
het Ministerie van WVC een extra subsidiebudget ter beschikking te krijgen.
In het herstelplan en de besluitvorming wordt onderscheid gemaakt tussen
rijksmonumemen, gelegen binnen en buiten de stadsvernieuwingsgebieden. Bij deze gebieden zijn
onderling verschillende subsidieregelingen, bestuurlijke verantwoordelijkheden en coördinerende
instanties van toepassing. In het hierna volgende wordt nader ingegaan op de bedreigde monumenten
en de aanpak binnen die 'twee' gebieden.
Van de 194 te herstellen monumenten liggen er 91 in stadsvernieuwingsgebieden,
zoals de Jordaan, de Nieuwmarkt/Bethaniënbuurt, de Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden en de
Oostelijke eilanden/Kadijken. Binnen deze gebieden zijn 67 panden particulier eigendom. De overige
24 panden zijn eigendom van de Gemeente of van restaurerende instellingen. Het
beleid in deze wijken ressorteert onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de
wethouder voor de Coördinatie Stadsvernieuwing en wordt geconcretiseerd en uitgevoerd door
de ambtelijke projectgroep.
De taakstelling van de projectgroepen is coördinerend van aard en (kan) niet exclusief gericht
(zijn) op aspecten vanuit het oogpunt van de monumentenzorg. Door het grote belang van
(volks)huisvesting in deze buurten, met kaalslag en veel open gaten, alleen al in de Jordaan
ter lengte van 5 kilometer(!), lag de nadruk in het begin van de jaren zeventig (onvermijdelijk) op
vernieuwing. Tegenwoordig wordt een beleid gevoerd dat gericht is op behoud en
herstel.
Bij de uitvoering van hun taken maken de projectgroepen gebruik van meerjarenprogramma's
(lange termijn-planning), die jaarlijks worden bijgesteld in werkprogramma's. Van de 91 te
herstellen percelen zijn er inmiddels circa 80 opgenomen in meerjarenprogramma's en bestuurlijk
goedgekeurde werkprogramma's. Dit betekent dat deze panden uiterlijk binnen
tien jaar zullen worden aangepakt. De overige 11 panden werden alsnog met prioriteit in de
werkprogramma's opgenomen. Het overgrote deel van de monumenten zal overigens, overeenkomstig de
in het herstelplan aangegeven prioriteiten, over vijf tot tien jaar voor herstel aan de
orde komen.
Gezien de eerder vermelde urgentie met het karakter van een inhaaloperatie in een
periode van vijf jaar lijkt een nadere afstemming op elkaar van herstelplan en diverse
werkprogramma's en van bestuurlijke portefeuilles hier gewenst.
Van de 194 bedreigde monumenten liggen er 103 buiten de stadsvernieuwingsgebieden.
Restauratievoornemens bestaan er reeds voor 31 panden. Van de overige
rijksmonumemen zijn er 61 particulier eigendom. Deze groep baart de meeste zorgen. Voor de
restauratie van deze buiten de stadsvernieuwingsgebieden gelegen monumenten was tot voor
kon niet in een coördinerende instantie voorzien. Uitgangspunt bij deze panden is dat herstel in
eerste instantie een verantwoordelijkheid is van de eigenaren, waarbij de Gemeente
stimulerend en met een actieve en gerichte benadering naar de eigenaren moet optreden. De
uitvoering van het beleid in deze gebieden is een verantwoordelijkheid van
de wethouder voor de Monumentenzorg.
Met de inschakeling van de nv Bouwfonds Adviesgroep in februari jl. werd een
belangrijke stap gedaan naar coördinatie van het project. Het Bouwfonds ontwikkelde in
samenwerking met het Bureau Monumentenzorg een concreet plan voor
aanpak naar herstel van de panden in deze gebieden. Dit fasegewijs uit te voeren plan
bestaat in hoofdlijnen uit: het opnemen van contact met de eigenaren en het verrichten van
haalbaarheidsonderzoeken voor het bouwkundig herstel en verbetering van deze monumenten en
het opstellen van restauratieprogramma's, voorzien van kostenindicaties. Tevens wordt informatie
gegeven over mogelijke subsidieregelingen. In een later stadium, na beslissing van de eigenaar,
wordt overgegaan tot het maken van definitieve restauratie- en uitvoeringsplannen,
exploitatieopzetten en het aanvragen van restauratiesubsidies.
Om de voortgang van het project in het oog te houden en te voorzien in verdere
coördinatie werd uit het Bouwfonds en een aantal gemeentelijke diensten en instellingen een
werkgroep samengesteld. Wat is er inmiddels gebeurd en hoe is nu
(medio juli 1986) de stand van zaken?
Tussen verschijning van het rapport en de huidige situatie ligt een periode van
twee jaar. Van de 61 monumenten waren er 11 afgevallen, doordat inmiddels de
restauratieaanpak al in gang is gezet en in een enkel geval doordat het pand is
gesloopt. Verder is in een aantal gevallen het pand verkocht aan de Gemeente en
ondergebracht in een ander programma. Van de overige 50 panden zijn de eigenaren schriftelijk
benaderd, waarvan er 29 positief op de plannen reageerden. Met hen zijn gesprekken gevoerd en
eventuele wensen en globale mogelijkheden geïnventariseerd. Vervolgens hebben 13 eigenaren
ingestemd met het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek.
Eén pand is bestempeld tot proefproject en vervult een voorbeeldfunctie, waarvan
de ervaringen ten nutte van het gehele project worden gebracht. De overige 16 eigenaren waren
in het algemeen op de een of andere manier al van plan iets aan hun pand te doen. De eigenaren
die niet hebben gereageerd op de eerste brief zullen de komende tijd worden gerappelleerd. Gezien
de korte tijd een gematigd positief resultaat. Na de bouwvakvakantie zullen de panden groepsgewijs
worden opgenomen en opmetingstekeningen worden geproduceerd.
Van de te herstellen rijksmonumenten zijn er 91 gelegen binnen de stadsvernieuwingsgebieden.
Met het casco-herstel van deze panden is een bedrag gemoeid van 18,3 miljoen gulden. De voor dit
herstel benodigde subsidies dienen beschikbaar te komen uit het Stadsvernieuwingsfonds dat
mogelijkheden biedt voor integraal herstel binnen deze gebieden.
Onder integraal herstel wordt verstaan herstel dat dient om de bouwtechnische
gebreken weg te nemen als ook om te komen tot goede woningen in de te restaureren monumenten.
De beoordeling van deze twee aspecten geschiedt door het Bureau Monumentenzorg in samenwerking
met de dienst Bouw- en Woningtoezicht en/of de dienst Volkshuisvesting.
Voor particuliere eigenaren bedraagt de hoogte van de bijdrage die wordt verleend
op een goedgekeurd plan en begroting in het algemeen 50% van de aanvaardbare of
subsidiabele kosten. Deze kosten bedragen maximaal / 150.000 per pand, vermeerderd met ƒ 10.000
maal het aantal in het pand na herstel aanwezige kamers en afgescheiden keukens. Voor de 91 panden
betekent dit dat het totaal benodigde subsidie voor casco-herstel komt op 12,5 miljoen gulden,
berekend over een periode van tien jaar. Per jaar wordt uit het oogpunt van monumentenzorg in het
Stadsvernieuwingsfonds een bedrag van ongeveer 9 miljoen gulden gestort. De omvang
van dit bedrag is toereikend om er de restauratiesubsidies voor het herstelplan
uit te putten. Restauratie binnen een periode van vijfjaar zal aanzienlijk hogere subsidiebedragen
per jaar vereisen, waarvoor extra reserveringen onontbeerlijk lijken.
Van de te herstellen panden zijn er 103 gelegen buiten de stadsvernieuwingsgebieden. Het
bedrag voor casco-herstel van deze monumenten is begroot op 19,8 miljoen gulden. De voor dit
herstel benodigde subsidies ten bedrage van 12,9 miljoen dienen te komen uit de per 1 januari 1986 van
kracht geworden Rijkssubsidieregeling Restauratie Monumenten (RRM). Deze regeling is van
belang voor eigenaren van rijksmonumenten die buiten de stadsvernieuwingsgebieden integraal of
partieel herstel willen uitvoeren. De RRM bevat de gelden die jaarlijks door de minister van
WVC ten behoeve van woonhuisherstel voor Amsterdam worden gereserveerd. (In
de stadsvernieuwingsgebieden is deze regeling in principe alleen van toepassing voor
partieel herstel, omdat voor integraal herstel een beroep kan worden gedaan op het
Stadsvernieuwingsfonds).
De hoogte van het rijkssubsidie bedraagt voor particuliere eigenaren van (woon)
huismonumenten in principe 30% van de door Monumentenzorg op basis van een
goedgekeurd plan en begroting vastgestelde subsidiabele kosten. Deze kosten zijn
de bedragen die verband houden met de instandhouding van de constructief/monumentale waarden.
De hoogte van het subsidiepercentage is afhankelijk van fiscale aftrekmogelijkheden.
Indien deze niet aanwezig zijn, wordt het percentage nog eens verhoogd met 30%. In het geval men
wel in aanmerking komt voor fiscale aftrekmogelijkheden kan tegen gunstige
voorwaarden een restauratiehypotheek worden afgesloten tot 30% van de subsidiabele kosten.
Deze hypotheek wordt verstrekt tegen laag rentend kapitaal door het Nationaal Restauratiefonds
op grond van een subsidietoezegging van het Rijk. Dit fonds is een particuliere stichting welke
samenwerkt met beleggers en de rijksoverheid.
Voor Amsterdam wordt per jaar door het Ministerie van WVC een bedrag van
ongeveer 10 miljoen gulden gereserveerd voor woonhuisherstel. De in hei herstelplan jaarlijks
benodigde subsidiebedragen voor het casco-herstel kunnen ruimschoots uit deze 'woonhuispot' worden
betaald. Maar ook hier geldt dat, wil men de operatie binnen vijf jaar uitvoeren, extra
subsidiebudgetten vereist zijn.
Naast deze twee 'hoofdregelingen' inzake subsidieverlening voor restauratie- en
herstelwerkzaamheden van rijksmonumenten bestaat er de mogelijkheid in aanmerking te komen voor
subsidies van de diensten Bouw- en Woningtoezicht en Volkshuisvesting van de gemeente
Amsterdam.
Ten slotte is in het herstelplan een begroot bedrag neergelegd van afgerond 30
miljoen gulden voor de inbouwkosten. Voor het verstrekken van financiële bijdragen in deze
kosten zal, naast het Stadsvernieuwingsfonds, een beroep moeten
worden gedaan op de Regeling geldelijke steun voorzieningen aan particuliere huurwoningen 1985
en voor zover nodig de Regeling geldelijke steun huurwoningen 1975.
Het herstelplan vraagt een inspanning van alle betrokken partijen. Naast de gemeentelijke
initiatieven binnen de stadsvernieuwingsgebieden is medewerking
van particuliere eigenaren voorwaarde voor het welslagen van een groot deel van
het plan. De Gemeente dient dit te stimuleren door verlening van allerlei faciliteiten. Zoals:
de mogelijkheid van volledige voorfinanciering met garantiestelling door
de Gemeente, gebruikmaking van een te ontwikkelen bouwmethodiek voor sober
en doelmatig restaureren in samenwerking met de bouwwereld, lage bemiddelingskosten, etcetera.
En een snelle subsidietoezegging met mogelijk even snelle uitbetaling. Veel zal afhangen van de
ter beschikkingstelling van de benodigde financiële middelen. Afweging van prioriteiten bij
verdeling van de financiën en afstemming op elkaar van de bestuurlijk verantwoordelijke
portefeuilles is gewenst.
Tussen het verschijnen van het herstelplan en de huidige situatie ligt een korte
tijd. Overdreven en (te) hoog gespannen verwachtingen zijn in zo'n korte periode
nauwelijks denkbaar. Over een aantal jaren is er duidelijker zicht op de resultaten;
hoe ver de realisatie is gevorderd om bedreigde monumenten te veranderen in gerestaureerde en
weer bewoonde monumenten. Het begin van de eerste aanpak is echter bemoedigend en biedt positieve
vooruitzichten.
Dick van der Horst
(Uit: De Lamp van Diogenes 100, oktober 1986)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.