![]() |
Hoog geeft hij in zijn boek op over de grote metropolen in Azië en elders in de wereld. Deze blijken geweldige economische motoren te zijn. Maar hoe het in de dicht opeengehoopte mensenmassa's in die metropolen is gesteld met de feitelijke levenskwaliteit interesseert hem minder. Voor Hemel is het genoeg dat bewoners van metropolen méér kans op werk en carrière hebben, en een veel gevarieerder aanbod van consumptiegoederen, diensten, kunst en cultuur. Precies de dingen die we in Amsterdam al ruimschoots genieten. De keerzijde van megasteden is echter dat de leefbaarheid er overwegend slecht is, en als er al aspecten van gebrekkige leefbaarheid in dit boek ter sprake komen, bagatelliseert Hemel deze systematisch.
'Health without the joys of life – of which one prime is nature-access – is but dullness'. Deze uitspraak, gedaan in 1915, is van de Schot Patrick Geddes, aartsvader van de planologen. Echter, toegang tot natuurbeleving is in metropolen nu eenmaal moeilijk en miljoenen mensen prefereren het leven in suburbs om onder andere deze reden. Veel mensen dromen nog steeds van een rustiger leven met meer frisse lucht en groen op het platteland. Hemel denkt anders. Natuurbeleving is misschien wel aardig voor de vakantie, maar een metropool is sowieso subliemer om te ervaren dan de natuur, meent hij. Het uitzonderlijke Manhattan van New York, het deel waar de toeristen komen, neemt hij als voorbeeld. Zelfs stelt hij: 'Een hele grote stad is eigenlijk [..], door mensen gemaakt weliswaar, maar net als oerwouden [..] onderdeel van de natuur' (p. 11). Dus door het begrip 'natuur' simpelweg voor ons te herdefiniëren is wat hem betreft een alom gevoeld probleem opgelost. Maar in plaats van creatief te zijn met woorden had hij misschien beter als planoloog creatief kunnen nadenken hoe steden in dit opzicht aantrekkelijker gemaakt zouden kunnen worden. En wel zodanig dat minder mensen hoeven uit te wijken naar de vinexwijken die hij elders in het boek bekritiseert vanwege hun gebrek aan duurzaamheid.
'Een stad [..] een ruimtekunstwerk zal ze
nooit worden' (p. 44), zegt Hemel in navolging
van de door hem bewonderde Amerikaanse
Jane Jacobs ('A city cannot be a work of
art'). De wereldberoemde stedenbouwkundige
kwaliteit van Amsterdam bewijst natuurlijk
al het tegendeel. Het is nogal wat om de Europese
traditie van fraai aangelegde steden voor
de toekomst te verwerpen. Hebben de miljoenen
mensen, die steden als Rome, Venetië,
Parijs enz. komen bewonderen, ongelijk? Natuurlijk
zal ook in de toekomst goede esthetische
kwaliteit van de stedelijke ruimtes waarin
we leven bijdragen aan de leefbaarheid en ons
welzijn. Net als Jacobs heeft Hemel een eenzijdige
en romantische belangstelling voor
grootstedelijke complexiteit, dichtheid, gevarieerdheid,
zelfs chaos. Esthetiek wordt al als
teveel ordening gevoeld en is er daarom mee
in tegenspraak. Ook verwijst hij naar de constatering
van Jacobs (p. 97) dat in een grijs
verleden juist uit grootstedelijke chaos, drukte
en wanorde, innovaties zijn voortgekomen en
dat er altijd oplossingen zijn bedacht daar,
waar de problemen het grootste waren (waterzuivering,
riolering enz.). Maar om nu in onze
tijd ten koste van andere zaken – in dit geval
stedenbouwkundige esthetiek – chaos te omarmen
opdat deze wellicht innovatie oplevert?
Hier lijkt sprake van het vooringenomen interpreteren
en verabsoluteren van een historisch
verschijnsel om er een economisch argument
uit te destilleren. Het is een type
redenatie dat door de bekende wetenschapsfilosoof Karl Popper 'historicism' is genoemd:
een klassieke drogredenering. 'Chaos' en
equivalenten daarvan – bij Hemel hebben
deze een positieve betekenis – komen we in
dit boek voortdurend tegen... . Voor Hemel
betekent chaos: kansen, innovatie.
Maar dat dichtheid, complexiteit, gevarieerdheid,
zelfs chaos goed kunnen samengaan
met esthetische ordening van de stedelijke
ruimte hebben de historische steden van Europa
volop bewezen.
Alleen al de kwaliteit van de in te ademen lucht is in de meeste metropolen slecht. Ook in Amsterdam is deze nu al onvoldoende. Hoe zal het zijn wanneer het inwonersaantal van de stad meer dan verdubbeld is? Als fysieke leefbaarheid in dit boek al ter sprake komt, vindt hij iets anders altijd weer belangrijker. Bijvoorbeeld in de paragraaf 'Azië als leerschool' (p.169-198): 'Het is er vies, ongezond, en er is te veel congestie. De leefbaarheid staat er permanent onder druk [..]. Toch bewijst juist Azië het tegendeel en blijken de megasteden geweldige economische motoren'. Gezondheid is ook niet alles hoor je hem denken.
De 'spontane gentrificatie' (p. 131) van de Jordaan is inderdaad een geslaagde vorm van stadsvernieuwing te noemen. Ook omdat het stadsbestuur uiteindelijk met maatregelen kwam om de lagere inkomensgroepen zoveel mogelijk in hun vertrouwde woonbuurten te houden. Echter, de extreme vorm van gentrificatie die nu is ontstaan in 'succesvolle' megasteden van Azië, zoals Peking en Shanghai, omarmt Hemel ook. Al dreigen de huren er onbetaalbaar te worden. Het moderne en 'dynamische' kapitalisme heeft gentrificatie ontdekt als verdienmodel, legt hij uit. Internationaal opererende beleggingsmaatschappijen kopen in New York en Londen zelfs hele straten op in aantrekkelijke woonbuurten die zij gericht opzoeken. Om leeg te laten staan, want zonder bewoners zijn ze als belegging meer waard. 'Sommige [!] mensen vinden dit een schande', stelt Hemel afstandelijk vast. 'Helemaal omdat deze steden een onderklasse kennen die helemaal geen geschikte woonruimte kan vinden' (p. 135). Tot die onderklasse rekent hij klaarblijkelijk ook de voor het functioneren van de stad belangrijke mensen uit de dienstverlenende sector zoals verpleging, onderwijs, politie en brandweer. 'Maar', zegt hij wederom, 'het maakt zulke steden wél buitengewoon aantrekkelijk'. Het idee van de stad als samenleving – laat staan een enigszins egalitaire en democratische samenleving – is hierbij natuurlijk wel naar de achtergrond gedrongen.
Een merkwaardige diskwalificatie van kleinschaligheid
en zelfvoorzienende plattelandseconomie
als alternatief voor de grote stad,
vinden we op p. 228. In De reis naar het eind
der aarde (1997) beschrijft de New Yorkse
journalist Robert Kaplan hoe hij in een vallei
in India een gemeenschap van volgelingen
van Krishnamurti ontmoette. Zij geloven dat
niet de grote stad maar juist het dorp de sleutel
tot vooruitgang is en 'hun vallei bewerkten
ze volgens de regels van Gaia' [duurzame
landbouw], 'onderwijs stond centraal, een
stelsel van satellietscholen bond de kinderen,
alles was kleinschalig, overzichtelijk, concreet,
de economie was zelfvoorzienend'. Kaplan
zag hierin een werkend en hoopvol alternatief;
een alternatief voor de ellendige ontwikkelingen
op het platteland en in de steden in
deze regio van de wereld. Maar vindt Hemel:
'een verband tussen economische groei en
opkomst van megasteden ontging hem volkomen.
Ook zag hij niet hoe snel een nieuwe
middenklasse zich in de megasteden vormde'.
Dus de succesvolle ontwikkeling op het platteland
die Kaplan signaleerde valt bij Hemel
toch niet in de smaak omdat deze niet past in
zijn economische schema's.
Hadden de bewoners van de vallei er beter
aan gedaan hun autonome, direct nuttige en
vredige bestaan te verruilen voor een moeizaam
bestaan in een van de grote steden in
India om daar de middenklasse te versterken
en economische groei te helpen genereren?
In de neoliberale opvatting is immigratie goed
voor het ontvangende land. Graag mag men
verwijzen – zoals ook Hemel doet (p. 144) –
naar voorbeelden uit de geschiedenis, toen
immigranten bijdroegen aan economische
welvaart. Waarbij weer de neiging bestaat een
historisch verschijnsel te verabsoluteren en
normatief te maken in plaats van situaties
zorgvuldig op eigen merites te beoordelen. In
het bekende vaktijdschrift The Economist worden
de voordelen van immigratie regelmatig
breed uitgemeten. Deze blijkt altijd gunstig
voor bedrijven en vrijwel altijd slecht voor het
lager opgeleide deel van de bevolking. De ongecontroleerde
immigratie – die Hemel voorstaat
– van massa's goeddeels ongeschoolde
immigranten naar de al volle steden is dus een
riskant experiment. Waarschijnlijk zullen zij
voornamelijk als consument een bijdrage aan
de economie gaan leveren. (En dit staat dan
wel weer haaks op de 'duurzaamheid' waarvan
Hemel ook voorstander zegt te zijn). Volgens
Hemel zijn Europese regeringen bang voor –
en hij speciceert – : gettovorming, aanslagen,
terrorisme, gevaarlijke machtsconcentraties
en een potentiële ontregeling van de verzorgingsstaat.
Hij vindt deze angst onterecht (ook
al wordt deze angst deels bewaarheid). Maar,
zo blijkt, Hemel wil de vluchtelingenstromen
inzetten, gebruiken zo u wilt, om steden
kunstmatig te laten groeien. Zo redeneert hij
weer: 'de groei van steden, ook economisch, is
alleen met nieuwkomers verzekerd (p. 137).
Men zou ze zonder veel bemoeienis moeten
toelaten' (p. 138), 'maar helaas, de staat
streeft stabiliteit na, dempt alle dynamiek' (p.
153). Eventuele tot deze dynamiek behorende
terroristische aanslagen door teleurgestelde
of al dan niet religieus gedesoriënteerde
nieuwkomers moeten we van Hemel op de
koop toenemen. Op de pagina's 181-182 volgt
een opsomming van recente aanslagen in
grote steden en hij vindt dat de pers er sowieso
te veel ophef over maakt. 'De steden treft het
even, daarna gaat het gewone leven er gewoon
verder. Ze kunnen het hebben'.
Ook de gevolgen van de terroristische aanslagen
weet Hemel te bagatelliseren, ook hier
weer in het kader van zijn grootsere perspectief.
Het leven gaat er helemaal niet gewoon
door. Wat de aanslagen doen met de psyche
van de stadsbewoners is waarschijnlijk onmeetbaar.
Wel is te constateren dat tweespalt
in samenleving en politiek erdoor is toegenomen;
dat politie- en justitieapparaat overbelast
zijn door de te nemen preventieve maatregelen
en dat aan de vorming van een surveillancestaat
een extra impuls is gegeven.
Dit zijn ook weer geen kleinigheden.
De eenzijdige blik op het louter economische levert een vertekend beeld, soms behoorlijk verlies van realiteitszin op, zoals uit het bovenstaande moge blijken. En door in zijn pleidooi voor de metropool vraagstukken omtrent leefbaarheid uit de weg te gaan en problemen overoptimistisch te bagatelliseren wekt Hemel bij de lezer juist antipathie voor metropolen op. De stad lijkt hij te beschouwen als een soort intensieve 'menshouderij' die gemanaged moet worden met bedrijfswinst als oogmerk. De foto op de omslag van dit boek past hier bij.
Merkwaardig is het trouwens dat Hemel zich niet afvraagt of steden misschien ook té groot kunnen worden. Bij zijn economische benadering van alles zou dit een automatisch opkomende vraag moeten zijn. De door hem uitdrukkelijk bewonderde Patrick Geddes waarschuwde er voor. Volgens de theorieën van Geddes voert ongecontroleerde groei van een stad uiteindelijk tot de ondergang van die stad. Er was toch zeker aanleiding voor geweest in dit boek te vermelden of en waarom hij op dit punt afstand heeft genomen van zijn leermeester. Dat het aanjagen van verstedelijking in Nederland tot iets goeds zal leiden is hoe dan ook niet aannemelijk: het tegendeel zou eerder waar kunnen zijn, namelijk dat geforceerde groei zal leiden tot enorm kwaliteitsverlies. Een voorbeeld dicht bij huis kan dit misschien illustreren. De luchthaven Schiphol leverde aanvankelijk een superieur product maar nu, na jarenlange door de directie opgedrongen groei, een inferieur product.
'Duurzaamheid' als argument voor de metropool
noemt Hemel ook. Want in metropolen
is er – in theorie – doelmatiger gebruik van
hulpbronnen, het ruimtebeslag per persoon is
er minder, en door bevolkingsconcentratie en
importvervanging is er elders minder infrastructuur
nodig enz. Terecht stelt Hemel zich
te weer tegen versnippering en verspreiding
van stedelijke bebouwing en het teveel aan
infrastructuur in Nederland. Helaas werkt hij
dit duurzaamheidsargument niet verder uit.
De trek van het platteland naar de stad, de
wereldwijde trend van nu, maakt het wel urgent
om serieus na te denken over duurzaamheid
van steden; hoe onze planeet het beste
door de groeiende mensheid bewoond kan
worden in harmonie met de ecologische realiteit. De begrenzingen hiervan voor ons handelen
worden steeds duidelijker. Terecht dus
dat Hemel – zij het en passant – de aandacht
vestigt op duurzaamheid. Hoe duurzame steden
te bouwen is al langere tijd onderwerp
van studie bij stedenbouwkundigen en planologen.
En het grootste obstakel bij het ontwerpen
van duurzame steden is het autoverkeer.
Internationale consensus hierover bestaat allang.
(2) Al maakt Hemel er geen melding van.
De personenauto brengt destructief gebruik
van stadsruimte met zich mee en maakt het
onmogelijk verdicht te bouwen en 'sprawl',
uitzwerming, tegen te gaan. In de zestiger jaren
van de vorige eeuw waren Jane Jacobs en
de toen eveneens bekende stedenbouwkundige
theoreticus Lewis Mumford al gealarmeerd
door het effect van het toenemend autoverkeer
in de steden. Vooral Mumford publiceerde
er uitvoerig over. Bijna alle metropolen
worden nu geteisterd door dit automobilisme
waarvoor men nog steeds geen oplossingen
heeft gevonden. Het bovengenoemde innovatieproces
van Jacobs wil hier maar niet op
gang komen.. De huidige metropolen zijn
dus vooralsnog geen voorbeeld van duurzaamheid
te noemen zoals Hemel doet.
Ironisch is het dat een doortastend stadsbestuur
dat het probleem gaat oplossen door de
privé-auto totaal uit de stad te verbannen – en
behalve duurzaamheid zijn er nog vele andere
urgente redenen – zal stuiten op tegenstanders
die ook weer economische argumenten
zullen aandragen. In de geest van: we moeten
wel realistisch blijven, het zal de economie
schaden.
Tot slot is op te merken dat Amsterdam al 'bruisend' is, dat de meeste in het boek genoemde metropolen feitelijk onaantrekkelijk zijn en dat Amsterdam haar karakter en aantrekkelijkheid snel zal verliezen als ze gedwongen wordt op deze metropolen te gaan lijken. Het is immers goed denkbaar dat een stadsbestuur zich op een kritiek moment laat meeslepen of beïnvloeden door de voortdurende propaganda met pseudowetenschappelijke en economistische theorieën. Het is dus raadzaam kritisch te staan ten opzichte van economische argumenten van politici, bestuurders, en planologen als Hemel. Want piëteit in deze leidt gemakkelijk tot bijgelovigheid. Bijgeloof bijvoorbeeld is het idee dat steden en hun inwoners er in de eerste plaats zijn om economische expansie te faciliteren.
Jan Herfst
architectuurhistoricus
Zef Hemel, De toekomst van de stad: Een pleidooi voor de metropool, Amsterdam (University Press) 2016.
Voetnoten
1. Prof. dr. J.J.M. Hemel is planoloog en bekleedt sinds 2012 de Wibautleerstoel voor
grootstedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam. Ook heeft hij zitting in
de Amsterdam Economic Board.
2. Zie bijvoorbeeld het verslag van een internationaal congres van planologen: A. Sorenson
a.o., Towards sustainable cities: East Asian, North American and European perspectives on
managing urban Regions, Ashgate D.C. 2004.
(Uit: Binnenstad 289, sept./okt. 2018)
Zie ook: [De bekering van een planoloog] (Binnenstad 285)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.