![]() |
Tim Verlaan, De ruimtemakers. Projectontwikkelaars en de Nederlandse binnenstad 1950 - 1980, Nijmegen 2017 |
Hoog Catharijne was destijds door zijn ongekende omvang een spectaculair project. De stationsbuurt en het oude spoorwegstation aan de rand van de Utrechtse binnenstad werden gesloopt om plaats te maken voor een modieus winkelcentrum met kantoren en een nieuw station. Het is achteraf wat al te gemakkelijk om lacherig te doen over de onnozelheid van het Utrechtse gemeentebestuur. In die verre jaren geloofde iedereen in de vooruitgang en de toekomst van de oude binnensteden leek niet rooskleurig. Het grote bouwbedrijf Bredero trakteerde de stad in 1962 op een visionair project waarvan geen ambtenaar had kunnen dromen. Bovendien beschikte dit bedrijf over de deskundigheid om het project ook uit te voeren en te nancieren. Het is geen wonder dat B&W en de raad zonder bedenkingen met Bredero in zee gingen.
Pas eind jaren zestig, toen de bouw in volle
gang was en de Nederlandse samenleving op
drift raakte in een proces van ingrijpende politieke
en culturele veranderingen, begon het
te dagen dat Utrecht zich geheel had uitgeleverd
aan de projectontwikkelaar. Daarbij werd
het Muziekcentrum van de toen nog jeugdige
Herman Hertzberger een soort Paard van
Troje dat in het geheel commerciële bastion
de culturele eer van de stad moest redden.
Bredero was daar niet gelukkig mee en wees
op contractuele verplichtingen, maar tenslotte
is Hoog Catharijne volgens plan voltooid, mét
het Muziekcentrum. Hoog Catharijne heeft
altijd zeer goed gefunctioneerd en de
Utrechtse binnenstad heeft veel projt gehad
van de vele bezoekers die het nieuwe winkelcentrum
aantrok uit de regio. Eind goed al
goed, maar Hoog Catharijne is geen sieraad
voor de stad Utrecht.
In Den Haag was het Reinder Zwolsman die
landelijk bekend zou worden als pionierende
projectontwikkelaar, maar anders dan Bredero
beschikte hij niet over de organisatorische
slagkracht om zijn visie op het Spuikwartier te
realiseren. Daarvoor was hij teveel een fantast.
Toch is het hoofdstuk van Verlaan over Den
Haag fascinerend omdat het met tal van wonderlijke
adviesorganen en procederende burgers
een meer realistisch beeld schetst van de
maatschappelijke omstandigheden waarin
projectontwikkelaars moeten opereren. Door
een lange geschiedenis van dwaze saneringsplannen was het Spuikwartier al een ravage
toen Zwolsman zijn plannen presenteerde.
Het gemeentebestuur en de ambtelijke diensten
reageerden aanvankelijk positief maar
vervolgens ontstond er discussie over de voorgenomen
hoogbouw. Dat was het begin van
het einde. Tenslotte bemoeide zelfs het Ministerie
van VROM zich met het probleem. Het
verzet in Den Haag tegen de plannen van
Zwolsman heeft dus succes gehad, maar dat
heeft niet kunnen voorkomen dat het Spuikwartier
een droevig ensemble is geworden met
veel hoogbouw.
In Amsterdam was zoals gebruikelijk alles anders. Door het erfpachtsysteem had het openbaar bestuur veel meer greep op de ontwikkelingen dan in andere steden. Bovendien kon de machtige Dienst der Publieke Werken zelf grote projecten realiseren, zoals het Wibauthuis en de IJtunnel. Joop Den Uyl heeft begin jaren zestig nog wel onderhandeld over een kopie van Hoog Catharijne bij het Amstelstation of het Oosterdok. Niet de projectontwikkelaars maar de banken kregen in Amsterdam de ruimte om grote kantoorgebouwen te realiseren. Pas nu, decennia later, krijgen de projectontwikkelaars vrij spel in de hoofdstad. Bij het Amstelstation verrijst inderdaad een kopie van Hoog Catharijne en het Oosterdok is ook volgebouwd. Deze ontwikkeling geeft te denken. Het erfpachtsysteem bestaat nog, omdat het veel geld opbrengt, maar de Dienst der Publieke Werken is opgedoekt en de legendarische Afdeling Stadsontwikkeling behoort tot een ver verleden.
De vraag is of steden kunnen bestaan zonder projectontwikkelaars. In Amsterdam is dat lange tijd min of meer gelukt. De woningbouwverenigingen bouwden woningen en Publieke Werken bouwde openbare gebouwen. Maar eind jaren zeventig was de stad toch een beetje doodgebloed. Tim Verlaan stelt dit probleem niet ter discussie. Hij doet het een beetje voorkomen alsof de gloriejaren van de projectontwikkelaar achter ons liggen en besluit zijn boek met een waarschuwing voor het toerisme dat de Amsterdamse binnenstad overspoelt. Dat is uiteraard een dramatische ontwikkeling maar het zou interessanter zijn geweest om iets te zeggen over de snel toenemende invloed van projectontwikkelaars op de stadsontwikkeling. Stedenbouwkundige plannen worden nog altijd gemaakt door ambtenaren maar zij moeten rekening houden met de wensen van degenen die bouwen en investeren. Net als vroeger, toen de grote negentiende-eeuwse wijken verrezen.
Donald Olsen heeft alweer lang geleden in zijn boek Town Planning in London beschreven dat projectontwikkelaars in staat zijn om goede stadsuitbreidingen te realiseren en ook het Parijs van Haussmann, destijds een wereldwonder, is gebouwd door ontwikkelaars. Dat perspectief ontbreekt in het boek van Verlaan en zo lijkt het alsof Bredero en Zwolsman representatief zijn voor het historische fenomeen van de commerciële bouwer. Dat is niet zo. Zijn boek is vlot geschreven en ongetwijfeld leerzaam voor degenen die nog nooit nagedacht hebben over de vraag door wie en hoe de stad eigenlijk gebouwd wordt. Maar de rol van de projectontwikkelaar was niet een incident. Bouwen voor de markt vormt een structureel gegeven in de geschiedenis van de moderne stedenbouw.
Vincent van Rossem
(Uit: Binnenstad 286, maart/april 2018)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.