Al ging het winnende plan van de Damprijsvraag niet door, toch werd begonnen met de sloop van de Middendam en de aanpalende bebouwing. In 1912 vond er een verruiming van het plein plaats door de afbraak van het Kommandantshuis en in 1914 volgde de sloop van de huizen tussen de Dam en de Warmoesstraat, waardoor de oostelijke pleinwand werd gevormd door gevels die voordien aan de smalle Warmoesstraat hadden gestaan. De Raadhuis-Dam-Commissie, bestaande uit de vooraanstaande architecten H.P. Berlage, P.J.H. Cuypers (voorzitter) en C. Muysken, beoordeelde vanaf 1911, namens het college van B en W, alle ingediende bouwplannen voor de aanzienlijk verruimde Dam. (1)
![]() |
![]() |
Afb. 1. W. Kromhout, schetsontwerp voor een hotel op de Dam, eerste variant, maart 1913 (coll. Het Nieuwe Instituut) | Afb. 2. W. Kromhout, schetsontwerp voor een hotel op de Dam, tweede variant, maart 1913. Deze variant had de voorkeur van de opdrachtgevers (coll. Het Nieuwe Instituut) |
In januari 1913 toonden de broers P.J. en L.A. Zürcher
en makelaar J. Lobatto interesse voor de Middendam.
Zij wilden er een zakenhotel-café-restaurant bouwen,
ontworpen door Willem Kromhout, de architect van het
in 1902 op het Leidseplein verrezen American hotel. (2)
De gezaghebbende Raadhuis-Dam-Commissie beoordeelde
uitsluitend bouwplannen van architecten die zij
voldoende bekwaam achtte. Kromhout behoorde tot
deze selecte groep. Volgens Muysken zou een gevel van
het type American hotel tegenover het Paleis op de
Dam misplaatst zijn. Adviserend lid J.W.C. Tellegen,
destijds directeur Bouw- en Woningtoezicht (vanaf 1915
burgemeester), uitte op voorhand ook enige aarzeling:
hij vond dat bij Kromhout 'meer het decoratief dan het
constructief deel der bouwkunst op den voorgrond
treedt'. (3) Op voorhand was de commissie dus niet helemaal
van zijn geschiktheid voor deze opgave overtuigd.
Kromhout diende op de vergadering van 18 maart 1913
twee varianten in voor de gevel die de pleinwand tegenover
het paleis moest vullen (afb. 1 en 2). (4) De ene oplossing
'vond haar zwaartepunt in het opgaan van de twee
hoekpartijen', waar de andere zich kenmerkte door
'een niet onbeduidend zwaren torenbouw in het midden
van den voorgevel met ronde hoektorenkamers,
welke niet tot boven opgaan'. Volgens Kromhout ging
de voorkeur van zijn opdrachtgevers uit naar de tweede
variant. Uit de tekening daarvan (afb. 2) valt op te maken
dat de halfronde torens eigenlijk meer uitstekende
delen ter hoogte van de onderste twee bouwlagen waren.
Daarboven verjongen ze om boven de derde
bouwlaag terug te springen en bovenin te eindigen met
een segmentvormige bekroning. Ook in deze variant
overheerste de middentoren.
Muysken vreesde dat de torenbouw van de 'laatste geveloplossing
een torenbouw aanbiedt, welke een te machtigen
indruk' zou maken. Berlage voelde meer voor de
'andere gevel, waarbij de hoekpartijen den gevel accentueeren'.
Hij vond echter dat de architect de vrijheid
moest hebben om zijn eigen plan te trekken. Cuypers
meende dat 'middentorenbouw, althans zoo breed opgevat
als hier, geen bevredigenden indruk zal maken'.
Op Kromhouts vraag of de commissie de torenbouw
goed vond, antwoordde Berlage dat Kromhout 'die
zaak zelf nog eens in beschouwing' moest nemen 'door
de perspectief op te zetten van zijn gebouw aan den
Dam met een groot deel der aangrenzende gebouwen.'
Met deze vrijblijvend klinkende 'richtingslijn' ging
Kromhout aan de slag. Uit het verdere verloop blijkt dat
Kromhout de 'gevoelens' van commissieleden aanvankelijk
niet goed aanvoelde. Niet verwonderlijk gezien de
aanwijzingen.
Binnen twee weken kwam Kromhout met een ontwerp
(afb. 3) dat voortborduurde op de eerste variant
(afb. 1). (5) In de plattegronden kon de commissie zich
vinden, maar de gevel oogstte kritiek. Het ontbrak aan
'bezonkenheid van rustig gehouden architectuur'. Dit
euvel weet de commissie aan de druk die Kromhout van
de opdrachtgevers voelde om snel met een ontwerp te
komen. Op de zitting van 1 april 1913 was Kromhout
aanwezig. Cuypers uitte kritiek op de grote boogvormige
opening in de middenpartij, die volgens hem eerder
deed vermoeden dat er een 'grote stations-vestibule of
tentoonstellingsruimte achter schuilging dan hotelkamers'.
Kromhout beriep zich op de zelfstandigheid van
de architect en meende dat die niet slaafs de aanwijzingen
van een commissie kon volgen. Hij vond het boogmotief
wel geschikt. Deze repliek viel niet in goede aarde.
Volgens Muysken diende de kritiek om tot een beter
ontwerp te komen. De commissie verzocht Kromhout
daarop de vergadering te verlaten. Na Kromhouts vertrek
bleef Cuypers uitvaren tegen de grote boogmotieven,
die ook in de zijgevels overheersten. Berlage merkte
op dat toegepaste architectuur altijd persoonlijke elementen
bevat en dat daarvan moeilijk los te komen is.
Muysken sneerde dat architecten weten dat ze als ze aan
zelfstandigheid hechten, opdrachten als deze niet moeten
aanvaarden. Kromhout ontving de uitkomst van het
beraad per post.
De commissie schreef dat de kolommen van de loggia op
de eerste verdieping om 'iets massaler afmetingen' vroegen.
(6) De grote boogopening bovenin de middenpartij
oordeelde de commissie gezien 'de bestemming van de
achtergelegen vertrekken niet passend'. De opbouw van
de toren deed zich meer voor als een 'afzonderlijk daarbovenop
geplaatst gebouw dan wel aan uit den platten
grond zich organisch ontwikkelende torenafwerking',
terwijl de twee partijen ter 'weerszijden van de groote
boog op de zesde verdieping in onevenredig zware
verhouding staan ten opzichte van de daaronder toegepaste
architectuur'. Ten slotte merkte de commissie op
dat tegenover het paleis 'slechts een zeer rustig en voornaam
gehouden architectuur zal kunnen bevredigen.'
![]() |
![]() |
Afb. 3. W. Kromhout, ontwerp voor een hotel op de Middendam, 31 maart 1913 (coll. Het Nieuwe Instituut) | Afb. 4. W. Kromhout, ontwerp voor een hotel op de Middendam, op verzoek van de Raadhuis-Dam-Commissie in perspectief, mei 1913 (coll. Het Nieuwe Instituut) |
Op 5 mei 1913 behandelde de commissie een nieuwe
poging (afb. 4). (7) De middenpartij was weliswaar nog
steeds hoger dan de rest van het gebouw, maar deed
zich niet meer als een toren voor. De hoge begane
grond en de lage verdieping daarboven staken nog
steeds naar voren ten opzichte van de hoger gelegen
verdiepingen. Muysken was teleurgesteld en vond het
'geheele concept zeer onrustig, in het bijzonder was de
behandeling van het bovenfries als groot reclamebord
verre van fraai'. Cuypers achtte de vooruitspringende
begane grond en de verdieping met de loggia's een
'ongelukkige vondst, vermits de massale gevel voor den
toeschouwer als het ware nu zijn onderbouw mist en
daardoor de hotelkamers op de eerste verdieping achter
een soort verschansing het uitzicht op den Dam
missen'. Twee leden vroegen zich af welke ruimten de
kleine raampjes, die op 'privaatraampjes' leken, van
daglicht voorzagen.
Aangezien Berlage door ziekte afwezig was, schoof de
commissie de verdere behandeling door naar de vergadering
van 26 mei 1913. (8) Muysken, daarin bijgevallen
door Berlage, uitte toen bezwaar tegen de 'opvatting
van de geveloplossingen, waarbij de hoekpartijen als
beteekenisvolle avant-corps in den opzet van het bouwgrondstuk
zoo goed als niet tot uitdrukking zijn gebracht
in het façade-ontwerp'. Cuypers kon zich evenmin
vinden in het silhouet en oordeelde dat de 'hoeken
van het gebouw als domineerende partijen moeten opgaan'.
De leden oordeelden dat het ontwerp dermate
tekortschoot, dat ze Kromhout moesten verzoeken een
nieuw gevelontwerp te maken in de geest van 'het ontwerp,
het allereerst door hem vervaardigd'. Hoewel
Kromhout de uitslag van de behandeling in een naastgelegen
vertrek in spanning afwachtte, liet de commissie
na afloop niets los. Opnieuw kreeg hij een afwijzing
per post: 'De commissie blijft het betreuren, dat niet
aan het allereerste silhouet is vastgehouden, waarbij de
beide hoekoplossingen domineerden. Zij geeft den
ontwerper alsnog in overweging zijn plan in die richting
te wijzigen en dit te eerder, nu er volgens de allerlaatste
plattegronden daartoe alle aanleiding bestaat.'
![]() |
![]() |
Afb. 5. W. Kromhouts denitieve ontwerp uit juli 1913 voor een hotel op de Middendam, (coll. Het Nieuwe Instituut) | Afb. 6. Het plantsoen op de Dam op de plaats van het beoogde Damhotel, 1926 (Stadsarchief Amsterdam) |
De Raadhuis-Dam-Commissie boog zich in haar vergadering
van 28 juli 1913 over een nieuwe poging van
Kromhout (afb. 5), die weer afwachtte in een nabijgelegen
vertrek. De zware middentoren, waarover Muysken
en Cuypers al op de eerste zitting hadden geklaagd, was
verdwenen. De eerst nog bescheiden hoekaccenten
daarentegen waren uitgegroeid tot indrukwekkende
hoektorens, die aan de voorzijde recht opgingen, anders
dan het middengedeelte, waarin de onderste twee
bouwlagen, als in eerdere ontwerpen, naar voren staken.
Ditmaal besloot de commissie met algemene stemmen
een positief advies uit te brengen. De commissie
ontbood Kromhout en Cuypers complimenteerde hem.
Hij merkte op dat Kromhout 'nu ook met het eindresultaat
meer zou zijn ingenomen dan met de eerst ingediende
ontwerpen'. Inderdaad maakt zijn laatste ontwerp
met zijn naar voren gestelde hoekpartijen een
levendiger indruk dan de vrij vlakke gevels in de eerdere
ontwerpen. Het plan benadrukte veel meer de breedte
van de pleinwand. Volgens Kromhout waren de gevels
niet in een bepaalde stijl ontworpen, maar ademden
deze een moderne geest met een samenwerking van
bak- en natuursteen. (9) Veel later noemde De Telegraaf
het ontwerp snerend de 'burcht van keizer Karel'. (10)
Na deze met veel moeite bevochten goedkeuring
bleef het tobben om de financiering van het ongeveer
200 kamers tellende hotel rond te krijgen. Dat veranderde
niet toen de gemeente zich bereid verklaarde een
aanzienlijke lening te verstrekken. Het uitbreken van de
Eerste Wereldoorlog gaf de genadeslag. Nadat in de
loop van 1915 nog een begin was gemaakt met de voorbereidende
grondwerk en het heiwerk, legden de aannemers
eind december 1915 hun werk definitief neer. (11)
Uiteindelijk richtte gemeentelijk tuinarchitect J.R. Koning
op de plaats van het hotel in september 1925 een
'tijdelijk' plantsoen in (afb. 6). (12)
Gert Eijkelboom en Gerrit Vermeer
Voetnoten:
1. 'Uitbreiding van de taak der Commissie', brief van de commissie
aan B en W, 9 januari
1911, 273 PW 1911 (SAA 5180:
11777); 'Extract uit het boek der
besluiten van B en W van Amsterdam',
10 februari 1911, 273
PW 1911 (SAA 5180: 11777).
2. 'Stadsnieuws. Het nieuwe hotel
op den Dam' in: Het Nieuws van
den Dag, 28 februari 1913.
3. 'Bebouwing middenblok Dam',
brief van de secretaris van de
Raadhuis-Dam-Commissie aan
lid Berlage, 17 januari 1913, Het
Nieuwe Instituut (HNI) BERL
298.2.
4. Raadhuis-Dam-Commissie, notulen
vergadering 18 maart
1913, HNI BERL 298.2.
5. Brief van 2 april 1913 van de
commissie aan Kromhout, HNI
BERL 298.2.
6. Brief van 2 april 1913 van de
commissie aan Kromhout, HNI
BERL 298.2.
7. Raadhuis-Dam-Commissie, notulen
vergadering 5 mei 1913, HNI BERL 298.2.
8. Raadhuis-Dam-Commissie, notulen
vergadering 26 mei 1913, HNI BERL 298.2.
9. 'Het nieuwe Hôtel-Café-Restaurant
op den Dam' in: Het Nieuws van den Dag, 31 juli 1913, ook De
Telegraaf, 31 juli 1913.
10. 'Geen experimenten op het
Damterrein' in: De Telegraaf, 23 januari 1939.
11. 'Het hotel op den Dam' in: De Tijd, 23 december 1915.
12. 'Het Damplantsoen' in: Rotterdamsch Nieuwsblad, 14 september
1925; 'De Dam te Amsterdam'
in: Rotterdamsch Nieuwsblad, 5 september 1925.
(Uit: Binnenstad 277, juli/augustus/september 2016)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.