![]() |
Luchtspoorweg met perrons boven gedempte Houtgracht (Waterlooplein). (Eigen Haard 1883). |
Tussen 1806 en 1901 reed op een onderwaterrails voor de zuidengelse kust ‘Magnus Volk’s Brighton to Rottingdean Seashore Electric Railway’, een op hoge stalen poten geconstrueerde tramcabine, bijgenaamd ‘Daddy Long-legs’. Deze zeetram, ‘de meest bizarre badplaatsattractie ooit’, kon eb en vloed weerstaan, maar werd al na vijf jaar weer opgeheven, voornamelijk door tegenwerking van de gemeenteraad. Het was inderdaad een bizar, maar wel degelijk gerealiseerd staaltje van negentiende-eeuws technisch vernuft en experimenteerdrift. Ook allerlei curieuze pneumatische toepassingen die nu alleen nog bekend zijn uit oude houtgravures, zijn daadwerkelijk gerealiseerd. Zo kende Parijs een uitgebreid netwerk van pneumatische buizenpost, Amsterdam een ingenieuze pneumatische fecaliënafvoer (het Liernurstelsel), met een fraai pompstation aan de Kostverlorenvaart. Verwant aan het luchtspoor was Alfred Ely Beach’s pneumatische ‘elevated subway’, met een plaatijzeren cilinder waarvan een demonstratiemodel te zien was op het American Institute in 1867.
Het jaar daarop reed in New York het eerste metalen luchtspoor of ‘elevated railway’, de
West Side and Yonkers Patent Railway, waarvan de wagon de eerste twee jaar nog werd voortgetrokken
door een kabel, maar vanaf 1870 door stoomtractie. Na 1875 volgden in Manhattan
diverse andere ijzeren luchtsporen.
Een spoorwegviaduct op stenen bogen, zoals ook Amsterdam dat later aan weerszijden
van het Centraal Station bouwde, was al in 1836 in Londen te zien. De tussen 1875 en
1882 dwars door het centrum van Berlijn getrokken Stadtbahn reed over zo’n 750 gemetselde
bogen. De ‘Hochbahn’ die later, tussen 1899 en 1902 werd gebouwd, was een stalen
luchtspoor. Veel korter, maar wel een zeer vroeg en spectaculair voorbeeld van een luchtspoor
was het 2,2 km lange Binnenrotteviaduct dat tussen 1873 en ’77 door ir. N.Th. Michaelis
dwars door de binnenstad van Rotterdam en over de Maas en Koningshaven
geleid werd, als gevolg van Thorbeckes oude wens om de Amsterdamse en Rotterdamse
spoorwegen zo dicht mogelijk bij de havens te brengen en tevens een verbinding met België
te bezorgen. Het spoor, deels op natuurstenen, deels op ijzeren pijlers en met ijzeren
brugdelen en -bogen, liep over de gedempte Binnenrotte, pal langs het koor van de
Laurenskerk en het beeld van Erasmus van Hendrick de Keyser. Het had een verhoogd
station in de binnenstad, station Beurs, later Blaak. Ruim twintig jaar geleden werd het
spoor gesloopt. Men bezat in Rotterdam niet de creativiteit van de Parijzenaars en New
Yorkers om er een langgerekte promenade of stadspark op pootjes van te maken; een gemiste
kans die men nu bij de Hofbogen uit 1908 – de ‘Luchtsingel’ – nog enigszins probeert
goed te maken.
![]() |
Tracé spoorbaan en luchtspoorweg tussen Zeeburgerdijk en Zwanenburgwal (Eigen Haard 1883) |
Vreemd genoeg – of misschien juist niet – werd het Rotterdamse luchtspoor níet als inspirerend
voorbeeld genoemd bij de presentatie van de Amsterdamse luchtspoorplannen in
1883. ‘De tot dusver in Nederland gebouwde luchtspoorwegen [lees: Rotterdam en het
Amsterdamse spoorwegviaduct door de Haarlemmer Houttuinen] zijn log en wanstaltig,
maar met de voorbeelden van het buitenland voor oogen [lees: New York], zal men dezen
luchtiger bouwen’, zo spiegelde de hoofdingenieur van Staatsspoorwegen Jan Kalff zijn gehoor
voor. Kalff, oorspronkelijk een spoorwegingenieur en van 1873 tot 1881 directeur van
Publieke Werken, was sinds hij in 1881 onverwacht ontslag had genomen in Amsterdam,
chef van de Dienst Weg en Werken van Staatsspoor geworden, speciaal met het doel om
leiding te geven aan de aanleg van een eigen spoorlijn en een eigen station in Amsterdam.
Nog steeds immers ontbeerde de hoofdstad een aansluiting op het inmiddels 1300 km
lange hoofdnet van Staatsspoorwegen – de lijnen naar Amsterdam waren van andere maatschappijen
– , iets wat met name in het buitenland uiterst merkwaardig werd gevonden.
Door middel van een lijn naar Nijkerk zou deze verbinding tot stand gebracht worden.
Hoe groter de netten en hoe langer de lijnen, des te goedkoper de kaartjes, redeneerde
Kalff, want al die relatief korte tracés van verschillende elkaar beconcurrerende maatschappijen
maakten het reizen onnodig duur.
De lijn vanuit Nijkerk zou westelijk van het Merwedekanaal, bij de Paardenhoek aan het
eind van de Zeeburgerdijk afbuigen en splitste zich daar in drie tracés, één naar de Handelskade,
één naar een goederenemplacement tussen Nieuwe Vaart en Lozingskanaal en één
– de belangrijkste – richting stad. Een aarden baan voerde over de Zeeburgerdijk en ging in
de 25 meter brede Commelinstraat over in een open ijzeren luchtspoor op kolommen,
ter wille van de gegarandeerde lichttoevoer in de huizen. Vervolgens stak hij zuidelijk van de
Muiderpoort de Singelgracht en de Lijnbaansgracht (Plantage Muidergracht) over om via
een tracé boven de Muidergracht en dwars door het pas aangelegde Hortusplantsoen –
waar hij mooi als berceau zou kunnen dienen, zo fantaseerde Kalff – uit te komen bij de terminus
boven de gedempte Houtgracht (nu Waterlooplein), met als eindpunt een ontvangsthal
boven de Zwanenburgwal, die door trappen aan weerszijden van de gracht te bereiken
was. Onder het zes meter hoge ijzeren viaduct kon dan een winkelgalerij komen. Bij
het Roeterseiland tussen Nieuwe Achtergracht en Nieuwe Prinsengracht, waar toen nog de
veemarkt was, zou een verhoogd goederenstation met hydraulische liften komen. Dit was
tevens het rangeerterrein waar de treinen en wagons aan elkaar gekoppeld werden, wat op
de perrons boven de Houtgracht niet mogelijk was. Met dat laatste volgde Kalff een praktijk
die ook bij sommige andere kopstations in Europese hoofdsteden die diep in de binnenstad
doordrongen, werd gevolgd.
![]() |
Luchtspoorweg in Commelinstraat (Dapperbuurt) (Eigen Haard 1883) |
Aan de hardhandige ‘inbraak’ van Staatspoor in Amsterdam kleefde, ondanks het enthousiasme
van veel kranten, een aantal opvallende bezwaren. Allereerst het feit dat de lijn
naar Nijkerk vrijwel parallel liep aan de de Oosterspoorweg, zonder zelf de stations van
Hilversum en Amersfoort aan te (kunnen) doen. Maar vooral het feit dat men nog nauwelijks
bekomen was van de hoge kosten en inspanningen die de bouw van het Centraal
Station en de drie stationseilanden met zich meebrachten, maakte velen kopschuw voor
een nieuw avontuur. Bovendien vroeg men zich toch af – anders dan in Rotterdam, waar
men in 1865 vooral het lef en de grootsheid van de regeringsplannen had geprezen – hoe
het zat met het ‘gedruisch’ en de ‘aesthetiek’, ‘de verstootelinge onzer dagen’?
Kalff wuifde die bezwaren allemaal weg. In Berlijn was men er door een nieuwe techniek
aardig in geslaagd het geluid te dempen. En bovendien, zo leek hij te suggereren, woonden
in de gestichten bij de Muidergracht voornamelijk ouden van dagen en die hoorden
toch niet zo veel meer. Voor de esthetiek verwees hij eveneens naar Berlijn – waarschijnlijk
met de fraaie, ook nu nog bestaande stations van Johannes Vollmer in gedachten – maar
meer nog naar New York. De ranke ijzeren constructies van het luchtspoor aldaar vond
hij ronduit fascinerend. Sommige brede straten hadden verhoogde dubbele spoorbanen
die elk rustten op slechts één pyloon, andere hadden spoorbanen op twee onderling verbonden
pijlers. Dat hij die laatste, onder meer in Third Avenue, bij zijn ontwerp voor ogen
moet hebben gehad, blijkt vooral uit het gebruik van identieke V-liggers die aan weerszijden
de kolommen met elkaar verbonden. Maar de deels opengewerkte vierkante en
H-kolommen uit New York, zonder kapitelen, vond hij kennelijk wat al te modern. Ter wille
van de esthetiek gebruikte hij de ronde neorenaissancekolommen die op de perrons van
Staatsspoorwegen gebruikelijk waren. De klassieke kroonlijst en de sierlijk gesmede balustrades
moesten de overgang met de historische omgeving, onder meer de Mozes en
Aäronkerk, verzachten. De over de Zwanenburgwal heen gebouwde stationshal, mogelijk
naar ontwerp van M.A. van Wadenoyen of een andere ontwerper bij de afdeling spoorwegen
van het ministerie van Binnenlandse Zaken, heeft een klokkentorentje dat enige gelijkenis
vertoont met torenbekroningen op vroege wolkenkrabbers in New York van architect
G.G. Post.
![]() |
Luchtspoorweg boven gedempte Binnenrotte, Rotterdam. Foto ca. 1875. Coll. Spoorwegmuseum |
![]() |
Luchtspoorweg in Third Avenue, New York (Manhattan). Houtgravure uit The Daily Graphic 1879 |
In 1972 doken de houtgravures van Kalffs plannen uit het tijdschrift Eigen Haard (1883)
– ‘artist’s impressions’ gegraveerd door de fa. Tilly – weer even op tijdens de bovengenoemde
tentoonstelling Ontworpen in de 19e eeuw. Het verborgen vernuft in het Stedelijk Museum.
Het in de tentoonstellingscatalogus – een speciale uitgave van het tijdschrift Plan – gepresenteerde
idee van de moderniteit van de negentiende eeuw werd later uitgewerkt in de hoofdstukken over de bouw in Geschiedenis
van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 onder redactie
van Harry Lintsen, en in de publicaties van Auke van der Woud. Toch bleven ook na
1972 de Amsterdamse luchtspoorplannen een vergeten hoofdstuk. In het standaardwerk
over de Nederlandse spoorweggeschiedenis van Guus Veenendaal wordt alleen terloops
opgemerkt dat Staatsspoor al gronden voor een station in de hoofdstad had aangekocht.
De vroege acceptatie van de geavanceerde Amerikaanse luchtspoortechnologie, zowel in
Amsterdam als in Rotterdam, is opmerkelijk. Eerder heb ik, in een artikel over het
American Hotel, betoogd dat Nederland al vroeg open stond voor Amerikaanse
ontwikkelingen in de techniek en hotelbouw. Het dédain dat elders in Europa ten
aanzien van dat land bestond, leefde hier hoogstwaarschijnlijk minder sterk. Tal van
Amerikaanse spoorwegen werden voor een niet onbelangrijk deel door Nederlandse beleggers
gefinancierd en men volgde de ontwikkelingen aan de overkant van de oceaan
daarom nauwlettend.
De Amsterdamse plannen van Staatsspoorwegen liepen in de jaren tachtig stuk op de
almacht van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HIJSM) in Amsterdam en
haar president-directeur A.K.P.F.R. (Robbert) van Hasselt, Kalffs vroegere ondergeschikte,
die een bliksemcarrière bij de spoorwegen had gemaakt. Hij ontzegde de Maatschappij
tot Exploitatie van Staatsspoorwegen zogenaamde ‘running power’ op de door de
HIJSM geëxploiteerde Oosterspoorlijn. De doodssteek voor de verbinding van het staatsspoornet
met Amsterdam volgde in 1886, toen de regering aan de HIJSM ook de exploitatie
van de lijn Amersfoort-Kesteren toewees. Tegen ‘spoorwegkoning’ Van Hasselt in het
trotse kantoor aan de Droogbak kon niemand op en Kalffs fraaie plannen voor een ijzeren
luchtspoor naar New Yorks model stierven een vrij roemloze dood. Jammer, het zou nu waarschijnlijk
een topattractie van geavanceerde negentiende-eeuwse techniek zijn geweest:
een ijzeren luchtspoor hoog boven het water van de Singelgracht, Plantage Muidergracht
en Nieuwe Herengracht, eindigend boven het water van de Zwanenburgwal. En verder fantaserend
zou het anno 2015 een stadspark als de ‘High Line’ in New York kunnen zijn.
Wilfred van Leeuwen
Literatuur:
– A. van der Woud, Een nieuwe wereld. Het ontstaan
van het moderne Nederland, Amsterdam 2006, pag. 283-336.
– A.J. Veenendaal, Spoorwegen in Nederland van 1834 tot nu, Amsterdam 2004.
– Eigen Haard (1883), pag. 500-506.
– Algemeen Handelsblad d.d. 6 april 1883.
– A.E.G. Jacobs, Het geluid van gisteren. Waarom Amsterdam vroeger ook niet stil was, Maastricht
2014, pag. 70 en 89.
(Uit: Binnenstad 270, mei/juni 2015)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.