![]() |
Coert Krabbe beschrijft in zijn boek de ideale leerschool voor de architect die rond 1900 al
vrijwel vergeten was: de wereld van de traditionele Prix de Rome. Tussen 1808 en 1851 was
deze prijs ook in Nederland van betekenis voor veelbelovende jonge architecten. In Frankrijk
was de Prix de Rome al lange tijd een instituut. Na een gedegen leerschool kregen de winnaars
van deze prestigieuze prijs de gelegenheid om een studiereis naar Italië te maken, met name
naar Rome, waar de bouwwerken van de Romeinse keizers tot in detail bestudeerd,
opgemeten en getekend moesten worden. Aan die tekeningen werden hoge eisen gesteld, niet
alleen technisch maar ook esthetisch. Zo werd het werk van de architect een kunstwerk, dat
niet alleen nuchtere bouwkundige informatie biedt maar ook esthetisch genot.
Tijdens het kortstondige regiem van Lodewijk Napoleon werd het Franse gedachtegoed over
het klassieke ideaal in de bouwkunst ook in Nederland geïntroduceerd. Zo hebben J. de Greef
(1784-1835) en J.D. Zocher (1790-1870) het voorrecht gehad om nader kennis te maken met
een architectonische traditie die in Nederland vrijwel onbekend was. Zocher heeft met die
kennis talloze Nederlandse landhuizen gebouwd, en natuurlijk ook het reeds lang gesloopte
beursgebouw in Amsterdam. De Greef bewees zijn meesterschap als architect van het Paleis
Soestdijk, een gebouw met Franse allure. Maar vervolgens koos hij toch voor de functie van
stadsbouwmeester in Amsterdam. Dat was een nuchtere keuze, voor een degelijke ambtelijke
functie, met werk zonder veel monumentale pretenties. Ook T.F. Suys (1783-1861), de
ontwerper van de Mozes en Aäronkerk, behoorde tot het keurcorps.
De Franse Prix de Rome-winnaars wachtte een glanzende carrière met prachtige opdrachten
van de overheid, maar in Nederland koesterde het openbaar bestuur weinig of geen ambitie op
het gebied van de bouwkunst. Zodoende was er in het vaderland geen werk voor A.W. van
Dam (1815-1901), de winnaar van de prijs in 1837, toen hij beladen met kennis van de
klassieke bouwkunst uit Rome en Athene terugkeerde naar de lage landen. Hij leefde
gedurende enige tijd van de bedeling. Dat was uiteraard geen stimulans voor andere
ambitieuze jongelui, en zo stierf het streven naar een keurcorps van klassiek geschoolde
architecten in Nederland een stille dood.
Van Dam en zijn tekeningen vormen de spil van het boek, maar rond deze zo goed als
vergeten architect evoceert Krabbe een rijk beeld van de bloei en de ondergang van het
streven naar een architectuur die moest wedijveren met de pracht en praal van het klassieke
Rome. De groeiende belangstelling voor Athene, in die jaren nog een wonderlijk relict met
8000 inwoners, veroorzaakte de eerste verwarring in het machtige bastion van het classicisme.
Toen bleek namelijk dat de Grieken, die toch de grondslagen hadden gelegd voor de klassieke
architectuur, geen strenge regels hanteerden voor het sacrosanct geachte systeem van de
orden. Tegelijkertijd werd ook de gotiek steeds serieuzer bestudeerd. Deze ontwikkelingen
waren al in de achttiende eeuw in gang gezet, met name in Engeland. Rond het midden van
de negentiende eeuw werd tenslotte duidelijk dat de bouwkunst, net als het menselijk denken
in het algemeen, een door en door historisch fenomeen is. En zo moest het classicisme als
bouwkunstig ideaal plaats maken voor de architectuurgeschiedenis, niet één ideaal maar een
ongekende veelheid aan mogelijkheden voor de architect.
In Parijs was het Henri Labrouste (1801-1875) die met de Biliothèque Sainte-Geneviève
gestalte gaf aan deze omwenteling. Hij introduceerde tegelijkertijd ook baanbrekende
technische vernieuwingen in de bouwkunst. Elke architectuurhistoricus kent Labrouste uit de
handboeken, maar Krabbe laat zien hoe hij leerlingen inspireerde om te ontsnappen aan het
keurslijf van de classicistische regelgeving. Labrouste komt tot leven, en met hem ook de
moeizame strijd om de bouwkunst te moderniseren. Van Dam, de hoofdpersoon, blijft in dit
boek een wat enigmatische figuur, maar de auteur slaagt erin om met behulp van zijn meer
spraakzame tijdgenoten duidelijk te maken dat de Prix de Rome destijds van essentiële
betekenis was voor het debat over architectuur.
Het boek is niet geschreven voor leken, Krabbe heeft een vlotte pen maar enige serieuze
belangstelling voor de geschiedenis van de bouwkunst is wel vereist voor deze lectuur. De
afbeeldingen zijn zonder meer schitterend. Tekenen was voor de architecten van de Prix de
Rome de essentie van het vak. Mooiere architectuurtekeningen zijn er waarschijnlijk nooit
gemaakt. Zij waren in staat om de fijnste nuances in de detaillering van klassieke architectuur
weer te geven, niet alleen met grote precisie maar ook grafisch tot in de puntjes verzorgd. Zo
kwam een synthese tot stand tussen historische kennis en architectonische visie die de
ontwikkeling van de bouwkunst in de negentiende eeuw diepgaand heeft beïnvloed. Na 1900
raakte deze traditie gaandeweg in verval. Geen enkele hedendaagse architect is nog in staat
om dergelijke tekeningen te maken. Vandaar misschien het gebrek aan finesse, dat zo
kenmerkend is voor de architectuur van onze tijd.
Vincent van Rossem
Coert Peter Krabbe, Droomreis op papier. De Prix de Rome en de Nederlandse architectuur (1808-1851), Primavera Pers Leiden 2009; Prijs: € 39,50.
(Uit: Binnenstad 236, oktober 2009)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.