![]() |
Lange tijd
hebben stedenbouwkundigen gedacht dat de spoorwegring tussen Rotterdam, Den Haag,
Amsterdam en Utrecht de essentie vormt van dit geheel. Het mythologische Groene Hart
completeerde dit planologische concept. De veenweiden zijn inmiddels volgebouwd met
autowegen en uitgestrekte laagbouwwijken, het suburbia dat in de Nederlandse stedenbouw
officieel niet bestaat. Tegelijkertijd heeft ook de economische dynamiek geen boodschap
gehad aan het idee van een Randstad. Rotterdam is economisch gezien een achterbuurt
geworden, Den Haag biedt werkgelegenheid aan ambtenaren maar kent geen enkele eigen
bedrijvigheid van enige betekenis. Alleen Amsterdam doet het goed, terwijl ook Utrecht, dat
meer is dan een slaperige universiteitsstad, Arnhem, Nijmegen en Brabantse steden floreren.
Het economische zwaartepunt schuift op naar het oosten. Die ontwikkeling werd overigens al
in 1986 gesignaleerd.
In de meest recente Structuurvisie Randstad van het Ministerie van VROM, vastgesteld door
de Ministerraad op 5 september 2008, wordt deze ontwikkeling zowaar onderkend.
Amsterdam is bevrijd uit het keurslijf van de Randstad en mag op eigen kracht verder gaan,
als ‘Metropool in ontwikkeling’. Echt nieuw is het gedachtegoed ook weer niet, want die
metropool, tussen Almere en de duinstreek, heette in het planologisch jargon van gisteren nog
gewoon de ‘noordvleugel van de Randstad’.
Het is goed dat wordt onderkend dat Amsterdam een stad is met een geheel eigen karakter,
historisch, sociaal en economisch. Wat is nu de visie van ons gemeentebestuur op de
ontwikkeling van deze bijzondere metropool? Dat valt nogal tegen. De Dienst Ruimtelijke
Ordening heeft in augustus 2008 in het tijdschrift Plan Amsterdam een toekomstbeeld
geschetst. Dat is helaas nog een heel traditionele kijk op vernieuwing en groei, met nog meer
grootschalige bedrijvigheid, in de vorm van hoge kantoortorens, gigantische hotelgebouwen
en wat dies meer zij, die het kritische mobiliteitsprobleem alleen maar zal verergeren. Het toch
al naargeestige Teleport, beter bekend als Sloterdijk, moet bijvoorbeeld uitgroeien tot een
nachtmerrie waar binnen tien jaar de meest verschrikkelijke films gemaakt kunnen worden. Als
klap op de vuurpijl krijgt het Westelijk Havengebied een prominente rol in de ontwikkeling.
Terwijl de haven economisch gezien een bedrijf zonder toekomst is, waar het begrip
toegevoegde waarde nog uitgevonden moet worden. Daar wordt op ongekende schaal
kostbare ruimte verspild, om maar te zwijgen over de gevolgen voor het milieu en de
mobiliteit. Dergelijke toestanden horen thuis op de zoveelste Maasvlakte.
Heel vroeger, toen het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam werd ontworpen, rond
1930, was er in de stedenbouw een hoogste wijsheid die, Duits van origine, de
‘Standorttheorie’ werd genoemd. Steden aan diep vaarwater, met spoorwegverbindingen en
ook veel ruimte voor het verkeer over de weg, hadden een goed toekomstperspectief, waarin
ook zware industrie, de ergste vervuiler aller tijden, een belangrijke rol speelde.
Werkgelegenheid, in welke vorm dan ook, was heilig. Tijdens de jaren zestig, niet veel mensen
weten het, was Amsterdam inderdaad de grootste industriestad van Nederland.
Dat Amsterdam was een armoedige stad, die weinig levensvreugde bood. Men had de oude
binnenstad al afgeschreven. Paradiso was het begin van een nieuw tijdperk, maar dat zag
niemand. Met name de grote ambtelijke diensten waren vastberaden om de woningdistributie
en het industrieel inferno nog verder uit te bouwen tot een semicommunistisch paradijs voor
loonslaven. Het scenario 1984 van George Orwell.
![]() |
Richard Florida, The Rise of the Creative Class: And How It's Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life, New York 2002 |
Inmiddels is vrijwel alle industrie verdwenen. Gelukkig maar, en mede dankzij Paradiso is
Amsterdam ook internationaal een moderne culturele hoofdstad geworden. De werkelijkheid
loopt vaak vooruit op theorievorming. De binnenstad is weer tot leven gekomen, als vanzelf,
zonder dat iemand begreep waarom. Sinds 2002 is er ook een theorie, een alternatief voor de
‘Standorttheorie’, die verklaart wat er gebeurd is. De Amerikaan Richard Florida heeft in The
Rise of the Creative Class uitgelegd dat snelwegen, spoor en havens niet meer van belang zijn
voor de toekomst van steden. Er is een nieuwe economie ontstaan, een kenniseconomie, die
gevoed wordt door hoog opgeleide creatieve mensen. En die mensen hebben een hekel aan de
narigheid van industriesteden, zij willen in leuke steden wonen. Volgens Florida is een
omgeving als de Amsterdamse binnenstad ideaal voor de creatieve klasse. De prijzen van het
onroerend goed bewijzen zijn gelijk. Het is een totaal andere visie op de stad. Behoud wordt
interessanter dan vernieuwing. Dat blijkt ook uit de ontwikkeling rond de binnenstad: het
ideaal van de ‘nieuwbouwwoning’ uit de jaren vijftig en zestig is een gepasseerd station.
Het wordt hoog tijd dat het boek van Richard Florida ook eens door ons gemeentebestuur
gelezen wordt, dat zou een einde kunnen maken aan een stedenbouwkundig beleid dat de
wereld van gisteren voorbereidt. Het woningbouwbeleid berust nog steeds op een
saneringsideaal dat ruim honderd jaar geleden werd geformuleerd in de Woningwet.
Inmiddels zijn oude woningen echter karakteristiek en daarom hip, volgens Florida, de
creatieve klasse heeft geen belangstelling voor nieuwe appartementengebouwen. Het zijn de
gerenoveerde oude wijken die toekomstwaarde hebben voor een stad die de kenniseconomie
serieus neemt. De binnenstad wordt door domoren vaak een openluchtmuseum genoemd,
maar juist dit stadsdeel zou model moeten staan voor de toekomst van Amsterdam.
Vincent van Rossem
(Uit: Binnenstad 232, januari 2009)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.