De traditie om bij wijze van herkenningsteken op allerlei objecten een heraldisch wapen aan te
brengen is al eeuwen oud. Deze objecten kunnen variëren van sieraden, eetgerei en kleding tot
meubelstukken en gebouwen. Te denken valt ook aan zaken als briefpapier en
verpakkingsmaterialen, of aan straat- en tuinmeubilair.
Wanneer wij ons beperken tot de stad Amsterdam, zien we dat een van de grootste
stadswapens in de openbare ruimte zich bevond op het waaggebouw op de Dam uit
1565/1566. Het wapen was niet alleen vanwege de forse omvang al van verre herkenbaar,
maar ook omdat het in kleur was gezet. Hoe een en ander eruit zag, weten we van schilderijen.
Met de afbraak van het waaggebouw in 1808 verdween dat stadswapen echter uit het
stadsbeeld. Wel bewaard gebleven is het grote, eveneens in kleur gezette stadswapen uit 1642
op de muur boven het poortje dat vanuit de Kalverstraat toegang geeft tot de binnenplaatsen
van het oude Burgerweeshuis, nu Amsterdams Historisch Museum.
Sinds de introductie van de van de renaissancestijl in ons land in de zestiende eeuw is het
fronton, zowel bij gebouwen van de overheid als bij particuliere panden, één van de
gebruikelijke plaatsen om heraldische wapens aan te brengen. Een bekende categorie van
stedelijke gebouwen, waarvan de frontons werden versierd met stadswapens, zijn de
stadspoorten uit de zeventiende en achttiende eeuw. De verdwenen Haarlemmerpoort van
Hendrick de Keyser uit 1615 of de nog bestaande Muiderpoort van Cornelis Rauws uit 1770
zijn hier voorbeelden van. Wie die Muiderpoort bekijkt, vindt het wapen met de drie
Andreaskruisen aan de buitenzijde, de Muider kant. Het stadswapen wordt, net als vroeger
dat bij de Haarlemmerpoort van Hendrick de Keyser, geflankeerd door twee leeuwen met
open bek en bekroond door de bekende keizerskroon. Aan de stadszijde bevindt zich ook een
heraldisch wapen, dat is voorzien van een koggeschip, het motief van de oudste, nog uit de
middeleeuwen stammende Amsterdamse stadszegels.
In de frontons van het voormalige stadhuis werden echter allegorische taferelen aangebracht.
Zo is aan de Damzijde een centrale plaats ingeruimd voor de Amsterdamse stedenmaagd.
Alleen wie goed kijkt, ziet dat zij in haar linkerhand een ovaal schild houdt waarop het
Amsterdamse stadswapen met de drie Andreaskruisen is afgebeeld. Bovendien draagt zij op
haar hoofd de keizerskroon.
![]() |
![]() |
Minder opvallend zijn de stadswapens verwerkt in de kapitelen, die de onderste reeks
kolossale pilasters van het voormalige stadhuis bekronen. Deze pilasters zijn voorzien van
zogeheten composiet-kapitelen, die zijn samengesteld uit omkrullende acanthusbladeren en
kleine voluten die boven de acanthusbladeren uitsteken, een combinatie van het Korinthische
en het Ionische kapiteel. Bij enkele van deze kapitelen treft men in het midden een
stadswapen aan. Zoals de grote stadswapens op de stadspoorten werden geflankeerd door
complete leeuwen met opengesperde bek, zo worden deze kleine schildjes geflankeerd door
kleine leeuwenkopjes, eveneens met open bek. De keizerskroon is ook terug te vinden, echter
niet in de kapitelen met stadswapen, maar in een aantal andere.
Voorbeelden van gebouwen elders in de stad of daarbuiten met stadswapenkapitelen zijn mij
niet bekend.
Het idee om aan composiet-kapitelen behalve acanthusbladeren en krullen nog andere
motieven toe te voegen, bestond al in de klassieke oudheid. Een bekend voorbeeld zijn de
kapitelen met gevleugelde paardjes van de antieke tempel van Mars Ultor te Rome, die
Palladio afbeeldde in het zesde hoofdstuk van boek vier van zijn Quattro libri dell’architettura
(Venetië 1570). Gevleugelde paardjes zijn in de kapitelen van het voormalige stadhuis niet
verwerkt, maar wel twee elkaar kruisende dolfijntjes, een motief dat verwijst naar de zee, en
een slangenstaf met gevleugelde helm, de attributen van de god Mercurius. Samen verwijzen
zij naar de handel over zee waar Amsterdam zijn welvaart aan dankte.
Pas in de negentiende eeuw zou het idee om aan het exterieur van gebouwen kapitelen toe te
passen waarin speciale motieven zijn verwerkt op wat grotere schaal ingang vinden. Een mooi
Amsterdams voorbeeld vormt het Concertgebouw (1883-1888) van A.L. van Gendt. De grote
blikvanger van dit gebouw is natuurlijk de grote lier bovenop de daknok, die de functie van
het gebouw aangeeft, maar ook in de kapitelen zijn kleine liertjes verwerkt.
Carla Rogge
(Uit: Binnenstad 232, januari 2009)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.