![]() |
Michiel Nouts, Portret van een vrouw, 1656 (Rijksmuseum Amsterdam) |
De naambordjes aan de Servaes Noutsstraat zwijgen en het is lastig
om informatie over hem te vinden. Dit wordt mede bemoeilijkt door de diverse manieren
waarop zijn naam wordt gespeld. Minstens drie verschillende schrijfwijzen, twee beroepen,
talloze woonplaatsen, en evenzoveel smeuïge familieperikelen, die destijds reden moeten
hebben gegeven voor roddel en achterklap, zijn aanleiding voor een speurtocht naar de
persoon die schuil gaat achter de naam Nouts.
Michiel Servaesz. Nouts, zoals één van zijn namen luidt, werd op 13 april 1628 te Delft
geboren als zoon van schilder Servaes Michielsz. Nouts. Het schilderen zat de familie in het
bloed. Zijn overgrootvader was vermoedelijk de Brabantse schilder Servaes. Zijn grootvader
Michiel Servaesz. Nouts, naar wie hij werd vernoemd, was ‘platielbacker oft tegelschilder’.
Uit angst voor het Spaanse schrikbewind was deze waarschijnlijk uit Antwerpen naar Delft
getrokken, waar hij zich in 1611 als poorter liet inschrijven. Het schildertalent van de jonge
Servaes Nouts valt af te lezen aan het ‘Portret van een vrouw’ uit 1656, het enige schilderij
dat bekend is van zijn hand. Ondanks generaties van kunstenaarstalent ontbrak het Nouts
kennelijk ‘aan de rechte lust’ tot schilderen. In datzelfde jaar verhuisde hij naar Amsterdam en
verdiende de kost met ‘speulen op bruyloften’. Met nog drie andere spelers sloot hij een
contract waarin onderling werd geregeld waar en tegen welk bedrag men speelde voor
gezelschappen en op feesten. In 1657 verkreeg hij in Amsterdam door betaling van het ‘kleine
poortergeld’ de poorterrechten van de stad, die in die tijd belangrijk waren en meer status,
aanzien en rechten gaven dan burgerrechten.
Het door Michiel Nouts vervaardigde portret, thans in het bezit van het Rijksmuseum, laat een
vrouw zien, zittende op een stoel, met handschoenen in haar linkerhand. Ze is van middelbare
leeftijd en heeft een heldere, misschien ietwat wantrouwige oogopslag. B. Bijtelaar
veronderstelt dat het portret waarschijnlijk Marritje Eduwarts van Uytrecht (? - 1665)
voorstelt, Nouts’ eerste echtgenote. Bijtelaar ziet in de geportretteerde vrouw een ‘bijdehande
dame’, veel ouder dan de 28-jarige schilder op dat moment.
Voor de inzegening van hun huwelijk op 27 september 1657 compareerden voor het
kerkregister Michiel Servaes Nouts van Delft ‘out 36 jaren’ en Marritje Eduwarts. Nouts had
Marritje dus al geportretteerd voordat hij haar huwde. Curieus is de leeftijd die in het
kerkregister staat vermeld. Waarom zou Nouts als leeftijd ‘36’ hebben opgegeven, in plaats
van de 29 jaren waar hij recht op had? Mogelijk viel het hem niet gemakkelijk dat zijn vrouw
zoveel ouder was dan hij. Gezien het leeftijdsverschil en het feit dat zij weduwe was, mogen
we aannemen dat het huwelijk was gearrangeerd. Het valt te betwijfelen of het huwelijk
geslaagd valt te noemen. De protocollen van notaris Westfrisius maken gewag van een
ordinaire buurtruzie op 25 april 1663 waarbij Marritje was betrokken. De vrouw van Nouts
kreeg het op de Raamgracht, waar het echtpaar woonde, aan de stok met een der leden van
een regentenfamilie waarbij zij heftig tekeerging, er op los schold en ‘slaande argumenten
gebruikte’. Dit voorval kwam Nouts niet goed uit, daar hij inmiddels een erkend en
gerespecteerd kunstenaar was in dienst van de stad Amsterdam. De kerk zag het in die tijd als
haar plicht kiftende lieden te ontbieden en te onderhouden over hun gedrag. Omdat de
protocollen van de Kerkenraad echter niets vermelden over dit incident, liep het voorval met
een sisser af. Juist deze eerste jaren van zijn huwelijk met Marritje waren beslissend voor
Nouts’ carrière.
Nouts beschikte over de benodigde ambitie en werd na lang onderhandelen op 10 januari 1659 benoemd tot stadhuisklokkenist, tonnist – iemand die met metalen pennen op de speeltrommel de kwartiermelodieën aangeeft – en later tot stadsspeelman van Amsterdam; hij behoorde tot de eerste generatie klokkenisten in het Nederland van de zeventiende eeuw. Volgens Bredius stond het klokkenspel ‘in de zeventiende eeuw te Amsterdam zóó hoog in aanzien, dat de mannen die zich erop lieten hooren, er alle aanspraak op hebben in herinnering te worden gebracht’.
Ter illustratie van het belang dat men in het klokkenspel stelde schreef Joost van den Vondel bij de inwijding van het stadhuis in 1655 de volgende verzen:
De Stadthuistoren stelt zijn kunstigh klockwerk, rijck
Van klanck. Hemoni speelt een hemelsch klockmuzijck
Zoo snel, gelijck een luit, of Swelings orgelpijpen,
En snellen cimbeltoon, met vingeren te grijpen.
Hier blazen schuiftrompet en kromme en rechte fluit
Orlandoos grooten geest ter heerenvenstren uit.
Ter eere van de Wet, en burgerwandelaeren,
Verquickt door bly muzijck, in ongeruste maeren
Van oorloge of tempeest.
Toen Vondel dit gedicht schreef hingen er echter nog geen klokken in de stadhuistoren. Het kersverse Stadhuis op de Dam was nog maar onlangs opgeleverd en Nouts werd aangesteld om toe te zien op het plaatsen van de ton en het klokkenspel. Pas zes jaar later, in 1664, zouden de klokken door de gebroeders François en Pierre Hemony uit Zutphen worden gegoten en in 1666 was het klokkenspel eindelijk speelklaar. In de tussentijd verving Nouts zijn collegaklokkenist Salomon Verbeeck en nam hij diens plek in als klokkenspeler van de Zuidertoren. In het jaar 1665 overleed zijn vrouw Marritje, zonder kinderen na te laten. Ze werd begraven in de Zuiderkerk.
![]() |
Lodewijk van der Helst, Michiel Servaes Nuyts, 1670 (Amsterdams Historisch Museum) |
In dezelfde periode, tussen 1658 en 1662, veranderde Nouts zijn naam in Nuyts, mogelijk om
geassocieerd te worden met het Amsterdamse regentengeslacht van dezelfde naam. Wilde hij
wellicht de klerken van het stadhuis om de tuin leiden? De nieuwe naam streelde wellicht ook
zijn ijdelheid – het schilderij van hem gemaakt door Van der Helst getuigt hiervan.
Na de naamsverandering van Nouts schilderde Lodewijk van der Helst (1642-1684), de zoon
van zijn veel beroemdere vader en leermeester Bartolomeus van der Helst (1613–1670), het
portret ‘Michiel Servaesz. Nuyts’ dat zich thans in het Amsterdams Historisch Museum
bevindt. Het schilderij dateert uit 1670 en laat een zittende man zien in typisch zeventiende-
eeuwse kledij: een zwarte, wijde jas met een witte, liggende kraag en witte kwast, en wijde,
witte ondermouwen. Hij kijkt de toeschouwer recht in de ogen en houdt zijn linkerhand in zijn
zij. In de bepaald stevige rechterhand houdt hij een hoorn of kornet, ook wel ‘cinq’ (zink)
genaamd, een houten enigszins gebogen blaasinstrument met zes gaatjes. Achter hem hangt
een rood gordijn dat opzij is getrokken waardoor in een volgend plan de contouren van het
Stadhuis op de Dam herkenbaar zijn. In het schilderij heeft de schilder het belang willen
onderstrepen van Michiel Nuyts als muzikant, stadsspeelman en de eerste klokkenist van het
Stadhuis van Amsterdam. De ingetogen maar zelfverzekerde glimlach toont een vastberaden
man.
Dat dit schilderij inderdaad Michiel Nouts voorstelt is pas aan het einde van de negentiende
eeuw vast komen te staan. Aan de man op het portret werd drie keer eerder een andere
identiteit verbonden: vóór 1876 stond het bekend als een telg uit het Hinlopen-geslacht,
nadien dacht men dat het schilderij Jacob van Campen (1596–1657) voorstelde, waarna de
man wederom een andere identiteit kreeg, namelijk die van Salomon Verbeeck, van 1685 tot
1693 klokkenist van de Oudekerks- en de Regulierstoren, de huidige Munttoren.
Nuyts mag er op het schilderij dan fier en onbevreesd uitzien, reden hiertoe had hij in 1670
nog allerminst. Zijn status als klokkenist had hij veilig weten te stellen, en ook wist hij zich
beschermd door zijn nieuwe naam. Zijn inkomen echter - of liever gezegd het ontbreken
hieraan - baarde hem steeds grotere zorgen.
Na de dood van zijn vrouw werd Nuyts’ bestaan er niet gemakkelijker op. Marritjes
bezittingen gingen terug naar haar familie en Nuyts zag zich gedwongen te verhuizen van de
Raamgracht naar de Korte Koningsstraat - in die tijd een mindere buurt van Amsterdam.
Door de stad Amsterdam werd hij afgescheept met slechts 275 gulden per jaar voor het
bespelen van de klokken van het Stadhuis, zonder verdere tegemoetkomingen in bijvoorbeeld
zijn woonkosten. Dat was een slechte deal; bekende Amsterdamse kunstenaars als Hendrik de
Keyser en Sweelinck werden veel beter behandeld en hadden recht op vrij wonen.
Gelukkig bestond de Raad van Amsterdam niet alleen uit gewiekste zakenlieden.
Burgemeester Witsen vond dat Nuyts evenveel moest verdienen als Verbeeck, de klokkenist
van de Oudekerkstoren. Intussen betoonde Nuyts zich een beter handelsman en protesteerde
hij tegen de ongelijke behandeling die hem ten deel was gevallen. Op 1 januari 1669 waren de
verhoudingen tussen de immer met elkaar overhoop liggende regenten en kooplieden,
verantwoordelijk voor het welvaren van de stad, zo gunstig, dat Nuyts naar behoren voor zijn
diensten werd beloond. Nuyts bekleedde een positie van dezelfde allure als de andere
stadskunstenaars.
Ruim een week later ging de gelukkige Nuyts in ondertrouw met zijn veel jongere buurmeisje
uit de Korte Koningsstraat, Gesina Gerritsdr Vos uit Kampen. Hij was in dat jaar 41 jaar oud,
zij 24. Mogelijk was dit huwelijk de aanleiding tot het maken van het portret door Lodewijk
van der Helst. Kort daarop verhuisden zij naar de Wolvenstraat en het ging hun voor de wind:
Nuyts bespeelde inmiddels de klokken van de Stadhuiskoepel en van de Zuidertoren, hij was
benoemd tot een van de zes ‘stadsspeellieden’ en verzorgde het onderhoud van de uurwerken
van de Beurs, de Jan Roodenpoorts-, de Haringpakkers- en Montelbaanstoren. Het ging de
klokkenist zelfs zo goed dat hij in 1683 het opwinden van de klokken van deze torens - een
tijdrovend werkje - overliet aan Timon Klein.
Na de dood in 1685 van Salomon Verbeeck, zijn collegaklokkenist van de Oudekerkstoren en
de Munttoren, werd Nuyts de belangrijkste klokkenist van Amsterdam. Vele voorname
buitenlandse gasten die een bezoek brachten aan het Stadhuis, waaronder de afgezant van de
Russische tsaar Peter de Grote, prins Jacob Dolgorouky, waren onder de indruk van het
klokkenspel op het Stadhuis en Nuyts genoot van de roem en het aanzien dat dit alles met zich
meebracht.
Op 13 juli 1693 overleed op vijfenzestigjarige leeftijd ‘klockespeelder van den Suydertoorn en stadsmusicant’ Michiel Nuyts. Zijn veel jongere vrouw overleefde hem nauwelijks vier maanden en overleed in november van datzelfde jaar. Beide echtelieden zijn in de Zuiderkerk begraven.
Godi Dijkman
Bronnen:
B. Bijtelaar, De zingende torens van Amsterdam, Amsterdam 1947, p. 148-157.
A. Blankert, Amsterdams Historisch Museum, Schilderijen daterend van voor 1800, voorlopige catalogus,
Amsterdam 1975/1979.
A. Bredius, “Schilders-musicanten” in: Oud Holland, 38e jrg., derde aflevering, Amsterdam 1920, p. 180-183.
D.F. Scheurleer, “Het muziekleven” in: A. Bredius, Amsterdam in de zeventiende eeuw, ’s-Gravenhage 1897-
1904, p. 36-38.
J. Briels, Vlaamsche Schilders en de Dageraad van Hollandsch Gouden Eeuw, Antwerpen 1997, p. 365.
Verslag van den Toestand der Gemeente Amsterdam gedurende het jaar 1897, Amsterdam 1898.
Onlangs verscheen een nieuwe, fraai geïllustreerde catalogus van de schilderijencollectie van het Amsterdams Historisch Museum, waarin ook het portret van Michiel Servaesz. Nouts door Lodewijk van der Helst is opgenomen: Norbert E. Middelkoop e.a., De Oude Meesters van de stad Amsterdam. Schilderijen tot 1800, Amsterdam/Bussem 2008.
(Uit: Binnenstad 230, september 2008)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.