![]() |
![]() |
Afb. 1: Voorgevel Kloveniersburgwal 47. | Afb. 2: Detail met de Onkelboerensteeg van de plattegrond in reliëf uit 1625 van Balthasar Florisz. Van Berckenrode. |
Vermoedelijk zag de samensteller de recente verbouwing van de onderpui als
een aantasting van de gevel (afb. 1). Ondertussen is deze verbouwing uit het begin van de
twintigste eeuw naar ontwerp van Jan Kuyt (1884-1944), in de jaren twintig en dertig de
huisarchitect van Vroom & Dreesmann, op zichzelf beschermingswaardig, ook omdat het
bijbehorende interieur grotendeels nog intact is. Verder dan gevels en historische interieurs
ging de belangstelling destijds niet. De auteur van de lijst vond het zelfs onnodig om te
vermelden dat het huis uit twee gelijke beuken bestaat, die enigszins scheef aansluiten op de
voorgevel en liet in het midden of het hier een dubbelhuis betrof. Tegenwoordig kijkt de
monumentenzorg verder dan de voorgevel en de rijke inventaris en schenkt nadrukkelijk
aandacht aan het huis als geheel. Anders dan voorgevels en ook achtergevels blijven
gemeenschappelijke zijmuren, balklagen, kappen en kelders bij verbouwingen doorgaans
geheel of gedeeltelijk gespaard. Het bouwhistorische onderzoek van het huis achter de
voorgevel levert daarom vaak een ander beeld op dan de gevel zelf doet vermoeden. In de
binnenstad stammen wellicht veel van de gemeenschappelijke tussenmuren nog uit de tijd van
de verstening (het vervangen van de houten zijgevels door brandwerende, bakstenen muren)
of van de eerste bebouwing van een bouwblok. In het geval van dit hoekhuis is die oudere
geschiedenis voor iedereen makkelijk waar te nemen, omdat de smalle Onkelboerensteeg een
overzicht geeft van alles wat er nog achter de voorgevel staat.
Deze steeg vormt een verbinding tussen de Kloveniersburgwal en de Zanddwarsstraat, ter
hoogte van de Zuiderkerk. Zijn huidige naam dankt de steeg, die in het begin van de
zeventiende eeuw ook wel Pleytstraat, Kijffstraat of Kijffsteegh heette, aan Dirk
Honckelboer, die vermoedelijk de eerste eigenaar en ook de bouwheer was van het
dubbelpand op Kloveniersburgwal 47. Het pand moet omstreeks 1605 – kort na de uitgifte
van de kavels in dit gebied – tot stand zijn gekomen (2). In 1625 kocht Cornelis van Lockhorst
het pand, dat destijds ‘thuys van Nassauen’ heette, voor f 25.000. De koop omvatte tevens
twee kleine woningen in de ‘Honckebours stege’ (Onkelboerensteeg). Adam van Lockhorst
en Daniel Maximiliaan de Hertaing de Marquette, zoon respectievelijk schoonzoon van
Cornelis van Lockhorst verkochten het huis in 1669 aan Dirck Tulp, die tot de bestuurlijke
elite van de stad behoorde (3). In die tijd gold het blijkbaar nog altijd als een voornaam huis. In
1682 kwam het huis door vererving in het bezit van de familie Six, die het in 1770 verkocht
aan de weduwe van Jan Huydecoper, Maria van der Muelen. Niet lang daarna kreeg het huis
vermoedelijk de huidige voorgevel. In 1900 kwam het huis in bezit van de Disconto en
Effectenbank, die Jan Kuyt opdracht gaf voor de reeds genoemde verbouwing.
![]() |
![]() |
Afb. 3: Zijgevel van het voorhuis met daarin zichtbaar het zeventiende- eeuwse kozijn op de verdieping. | Afb. 4: Detail kozijn. |
De kaart van Amsterdam in reliëf door Balthasar Florisz. Van Berckenrode uit 1625 toont de
Onkelboerensteeg iets breder dan deze in werkelijkheid is, waardoor de bebouwing aan de
zuidkant van de steeg ten voeten uit kon worden weergegeven (afb. 2). Rechts staat de
zijgevel van Kloveniersburgwal 47. Daarachter (links van het dubbelpand) verleent een poort
in een lage muur toegang tot een binnenplaats, waaraan een achterhuis grenst met de kopgevel
aan de steeg. Daarachter (nog verder naar links op de afbeelding) staan twee ondiepe huizen
met elk een trapgevel, die met hun achterzijde aan een binnenplaats grenzen. Dit betreft
waarschijnlijk de twee ondiepe huizen waarvan de overdrachtsacte uit 1625 melding maakt.
Van deze huizen is de gevel van het rechterhuis, vermoedelijk ook omstreeks 1605 gebouwd,
eveneens nog grotendeels aanwezig.
In de zijgevel van het woonhuis aan de Kloveniersburgwal voeren de warmoranje bakstenen
uit de Vechtstreek nog de boventoon. Grote lappen zijn echter bij latere reparaties en
verbouwingen vervangen door grauwere bakstenen. Tussen de begane grond en de verdieping
loopt een natuurstenen waterlijst, die consequent de schuine zijde aan de onderkant in plaats
van aan de bovenkant heeft (afb 3). Bij de ondiepe huizen verderop zit de waterlijst eveneens
op zijn kop. Kennelijk deed de metselaar/aannemer dit met opzet. Op de verdieping rechts
bevindt zich een ontlastingsboog met sierblokjes. Daaronder zit nog een eikenhouten kozijn
dat later in de zeventiende eeuw is dichtgemetseld. Hierop wijzen de kwart bakstenen ofwel
klezoren in het metselwerk binnen het kozijn. Het dichtgezette kozijn vertoont nog duidelijk
zichtbaar een pen-en-gatverbinding (afb. 4). Boven de ontlastingsboog zit links en rechts een
kleine opening, elk omgeven door vier natuurstenen blokken. De openingen met natuurstenen
blokken herhalen zich op regelmatige afstand over de gehele gevel. Dit motief kwam aan het
einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw veel voor in zowel de
Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden, in het bijzonder in zijgevels. Mogelijk diende het
als versiering, maar het is niet uit te sluiten dat deze gaten bijvoorbeeld gebruikt zijn als
steigergaten voor reparaties aan goot of dak. Vlak achter de ingang van de steeg beschikte het
huis volgens de reliëfkaart uit 1625 over een Vlaamse gevel (een dakkapel met de voorzijde
op een lijn met de gevel). Linksboven in de zijgevel bevindt zich opnieuw een ontlastingsboog
met natuurstenen sierblokjes, maar hier echter met een blinde muur daaronder. Op enig
moment moet er langs de gevel, dwars over het dichtgemetselde kozijn nog een schoorsteen
hebben gelopen, die daar later is aangebracht. De hete rook liet diepe brandsporen na op de
plaats van de schoorsteen.
De kleine binnenplaats aan de steeg en het achterhuis daarachter maakten in de achttiende
eeuw plaats voor een nieuw, veel groter achterhuis. Op een bouwtijd in de achttiende eeuw
wijst hier het strakke metselwerk in een veel grauwere steen. Alleen helemaal bovenin de
gevel gebruikten de metselaars nog een partij bakstenen uit de eerste helft van de zeventiende
eeuw, die kennelijk nog voorradig was of hergebruikt kon worden. In het souterrain van dit
bouwdeel bevindt zich nog een balklaag uit de achttiende eeuw en aan de kant van de steeg
een wand met achttiende-eeuwse tegels, die wijzen op de aanwezigheid van een keuken.
Van de twee ondiepe panden ongeveer halverwege de steeg is het muurwerk van het
rechterhuis weer herkenbaar aan de warme, oranje kleur. De trapgevel die nog staat
aangegeven op de plattegrond uit 1625 is verdwenen (afb. 5 en 6). Deze gevel kenmerkt zich
door een verzwaarde plint, afgezet met een zandstenen waterlijst tussen de begane grond en
de verdieping, die, net als in de zijgevel van het dubbelhuis aan de gracht, op zijn kop zit. Op
de verdieping bevinden zich twee ontlastingsbogen en op de begane grond drie. Deze bogen
zijn versierd met natuurstenen blokjes. Deze wisseling van twee-assig naar drie-assig komt in
het begin van de zeventiende eeuw veelvuldig voor. Rechtsonder bevindt zich, net iets uit de
as van de boog, een oud kloosterkozijn met traliewerk, dat dik in de verf staat. Kennelijk is
dit venster lang na de bouwtijd aangebracht. De ouderdom van het kozijn valt niet vast te
stellen, maar het vertoont nog wel pen-en-gatverbindingen. Op de reliëfkaart uit 1625 staat de
gevel voorgesteld met vijf vensters, drie beneden en twee boven, maar als zich in deze gevel
al vensters hebben bevonden, moeten deze kort na de bouwtijd zijn dichtgezet. Wel bevinden
de ontlastingsbogen zich op dezelfde positie als de vensters op de tekening. Het ondiepe huis
had kennelijk voldoende aan de vensters aan de kant van de binnenplaats. Deze achtergevel
staat er nog, zij het aangesmeerd met portlandcement. Een toegang naar het souterrain
helemaal rechts in de gevel is dichtgemetseld en aangesmeerd. Het vroegere eikenhouten
kozijn met pen-en-gatverbinding liet de aannemer gewoon zitten en het is ten dele nog
zichtbaar (afb. 7). Het moet hier nog een kozijn uit de zeventiende eeuw betreffen. Deze
toegang is weergegeven op de plattegrond uit 1625. Het ondiepe rechterhuis is aan de
linkerkant tamelijk diep weggezakt, waardoor het behoorlijk scheef hangt. Aan het scheve
metselwerk is te zien dat dit verzakken al tijdens de bouw begon. Het ondiepe buurhuis links,
vroeger identiek aan het rechterhuis, heeft de balklagen nu op een andere hoogte en in de
negentiende of in het begin van de twintigste eeuw is het metselwerk grotendeels vervangen.
Alleen bovenin de begane grond loopt nog een strook met zeventiende-eeuwse metselstenen.
Daarin zit ook een gevelsteen met een ster (afb. 8). Het is niet ondenkbaar dat de
wegzakkende gevel van het buurpand het linkerhuis ernstig beschadigde. Het muurwerk van
het rechterpand vertoont aan de linkerkant nog tal van reparaties die op ernstige problemen
wijzen.
Wie de moeite neemt om zich in te leven in de rol van bouwhistoricus kan in de steeg nog
veel meer aardige bouwsporen waarnemen, waaraan veel aardige puzzels zijn op te lossen.
Interessant is ook het binnengebied van dit bouwblok, dat een zeer afwijkende verkaveling
toont, die kennelijk teruggaat tot de tijd dat hier moestuinen waren, nog voor het gebied bij
de stad kwam. In grote lijnen komen de volumes van de huidige bebouwing op het
binnenterrein overeen met die op de kaart uit 1625, zij het dat de meeste binnenhoven nu zijn
overdekt of bebouwd. Hierdoor grijpen de panden aan de achterzijde op een uiterst
ingewikkelde manier in elkaar. Wellicht dat hier ooit ook nog interessante bouwsporen
tevoorschijn komen.
Gerrit Vermeer
Voetnoten:
(1) Voorloopige lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, deel V, II De gemeente
Amsterdam, ’s-Gravenhage 1928, 283.
(2) H.J. Zantkuijl, ‘18e-eeuwse flatbouw in de Zanddwarsstraat’, Maandblad Amstelodamum 48 (1961), 190-191
(190). Dendrochronologisch onderzoek uitgevoerd door Gabri van Tussenbroek toonde aan dat het eikenhout
uit de kap is gekapt in de periode 1599-1604.
(3) I.H. van Eeghen , ‘Jan Six en de Schutterij’, Maandblad Amstelodamum 63 (1976), 97-101 (98-99).
(Uit: Binnenstad 223/224, oktober 2007)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.