![]() |
Esther Agricola |
Waar werkte u voordat u bij het Bureau Monumenten en Archeologie deze functie
kreeg?
Ik ben zes jaar directeur van het kenniscentrum stedelijke vernieuwing KEI in
Rotterdam geweest. KEI is een landelijke organisatie die zich bezig houdt met de
aanpak van herstructureringswijken, voor het merendeel zijn dit naoorlogse wijken. Het
was een bijzonder leuke en leerzame tijd, ook omdat het fenomeen kenniscentrum
nieuw was. Behalve dat het centrum veel kennis verzameld en samengebracht heeft in
een enorme database, hebben we veel debatten en discussies georganiseerd tussen
gemeentes, corporaties en projectontwikkelaars om kennis uit te wisselen over de
aanpak in de naoorlogse wijken. Niet alleen over wat er moet gebeuren met dit relatief
jonge erfgoed, maar juist ook over de maatschappelijke opgave. Hoe zorgen we er voor
dat iedereen in onze multiculturele samenleving aan zijn trekken komt en hoe geven we
de vernieuwingsoperatie vorm? Voordat ik bij het kenniscentrum KEI ging werken,
werkte ik bij het NIROV en daarvoor was ik coördinator bij de stichting ‘Van na de
oorlog’. Achteraf zou je kunnen zeggen dat deze stichting een voorloper van KEI was,
omdat deze organisatie zich bezig hield met het wel en wee van de naoorlogse wijken.
Er werkten bevlogen mensen, die erg geloofden in de kwaliteit van de bestaande stad en
de bulldozers van de stadsvernieuwing vreesden. In 1997 heeft deze stichting zichzelf
opgeheven, omdat het onderwerp als grote-stedenbeleid door Kohnstamm, voormalig
staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, op de politieke agenda gezet werd.
In de afgelopen jaren heb ik gemerkt dat we met elkaar een heel slecht geheugen
hebben; we leren slecht van het verleden. Er is heel veel kennis, maar vaak weten we
niet goed hoe we onze kennis voor het voetlicht moeten brengen en opnieuw in moeten
zetten. Ik denk dat het belangrijk is om hier goed over na te denken en in de toekomst
deze kennis wel toe te passen.
Ziet u uit naar uw nieuwe werkkring?
Ik verheug me zeer op mijn nieuwe baan. Er staat veel te gebeuren de komende tijd.
Dat maakt mijn nieuwe werk ook bijzonder. Het afgelopen jaar is er een nieuwe
wethouder voor Monumenten en Archeologie bij de Centrale Stad aangetreden en heeft
ook de deelraad Amsterdam-Centrum een nieuw bestuur gekregen. Als het nieuwe
kabinet er is, gaat er wellicht een nieuwe politieke wind waaien en wat zijn dan de
consequenties voor de culturele sector? In de monumentenwereld zelf zijn er ook de
nodige veranderingen. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) is dit jaar
samengevoegd met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) tot
de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en er is
een nieuwe directeur. Bij de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam is
ook het een en ander veranderd. En wat het Bureau Monumenten en Archeologie zelf
betreft: het bureau wil zich op een andere manier gaan presenteren en meer naar buiten
treden. Als je dit allemaal bij elkaar optelt, dan zijn dat nogal wat veranderingen en
verschuivingen. Dit maakt het voor mij als nieuw hoofd mogelijk om te kijken welke
nieuwe richting je met elkaar in kunt gaan; het biedt openingen voor vernieuwing. Het
is meer dan op de winkel passen bij een goed draaiende organisatie. We zetten met
elkaar een nieuwe stap. Over monumenten wordt altijd gediscussieerd door de politiek,
bewoners, eigenaren en andere belanghebbenden. Altijd is er het spanningsveld van
behouden of vernieuwen. Het gaat over ongelooflijk veel belangen, over geld, over
emotie, over geschiedenis en over de toekomst. Ik zie het als een uitdaging voor mezelf
en voor het bureau om op dat spanningsveld grip te krijgen.
Binnenkort verhuist het bureau naar het gebouw van De Bazel in de Vijzelstraat. Wat
vindt u hiervan?
Ik kan het natuurlijk nog niet helemaal goed overzien, maar ik denk dat het zeker
kansen biedt. Wat betreft onze publieksfuncties kunnen we de krachten bundelen met
het Gemeentearchief dat ook in het gebouw gevestigd zal worden. Ik kan me voorstellen
dat er synergie is tussen wat er in het archief te vinden is en wat je als gemeentelijke
monumenten- en archeologiedienst wilt laten zien. Dat lijkt me erg interessant. Zo zie ik
voor me dat er op de begane grond een tentoonstelling is over bijvoorbeeld de plannen
voor het Scheepvaarthuis of over een bijzondere archeologische opgraving. Voor ons
bureau is de verhuizing naar zo’n bijzonder monumentaal gebouw denk ik het juiste
moment om meer naar buiten te treden en bewoners en bezoekers van Amsterdam te
laten zien wie we zijn en wat we doen.
In Amsterdam zijn veel organisaties actief betrokken bij het wel en wee van de
historische binnenstad. Hoe denkt u daarover?
Ja, inderdaad. Als je alleen al op de website van het bureau kijkt dan zie je hoeveel
stichtingen, verenigingen, vrienden er zijn. Dat vind ik een heel goed teken, omdat je te
maken hebt met mensen die of in dienstverband of als vrijwilliger er tijd in stoppen en
met jou iets willen. Er is natuurlijk ook een andere kant van de medaille, want zoveel
clubs, zoveel stemmen. Gezamenlijk moet je proberen om eruit te komen. Je hebt
organisaties en bewoners die ergens iets van vinden, maar je hebt natuurlijk ook wetten
en regels. Deze twee gegevens moeten met elkaar in verband gebracht worden. Het
BMA kan in dat debat een belangrijke rol spelen, een podium om zijn meningen uit te
wisselen en tot een standpunt te komen. Er zit ontzettend veel kennis en kunde bij al die
professionals die de stad als geen ander kennen. Daarom is het goed om het raam naar
buiten open te zetten, zodat men kan begrijpen wat je als bureau aan het doen bent.
Als u door de binnenstad fietst of loopt, wat valt u dan op?
Ik ben een paar jaar weggeweest uit Amsterdam en het eerste wat me opviel toen ik
weer terug was, was dat de openbare ruimte er in de binnenstad zoveel beter uit ziet. De
monumenten vormen samen met de grachten, de straten en het straatmeubilair weer een
ensemble. Dat vind ik ook het mooie aan ons vak, hoe breng je de verschillende
dimensies met elkaar in verbinding? Hoe zorgen we er met elkaar voor dat de stad
ademt? Hoe willen we dat de Amsterdamse binnenstad er uitziet? Dit soort vragen boeit
me mateloos.
De feestdagen naderen. Een mooi moment om een winterse wandeling te maken. Wat
zou u de lezers willen laten zien?
Ik bied de lezer graag een wandelroute aan voor onder de kerstboom, om de
verbeelding te prikkelen. Want met al die bouwputten is echt wandelen af te raden.
Bovendien moet een architectuurliefhebber altijd naar boven kunnen kijken zonder al te
veel gevaar voor eigen leven.
Door de bouwputten realiseer je je wel dat de stad ook onder de grond voortleeft:
archeologen aan het werk! De archeologische vondsten zouden meer zichtbaar moeten
zijn, in presentaties en tijdelijke tentoonstellingen of ‘bezoekregelingen’ op locatie!
Dus: het traject Noord-Zuidlijn in verbeelding lopen: de stad in beweging! Het is een
enorme operatie. Wat doen infrastructuur, veranderingen in de stedenbouw en de
herinrichting van de openbare ruimte met de monumenten? Welk een diversiteit in de
Amsterdamse binnenstad langs deze NZ-lijn route! Alle dilemma’s bij elkaar.
De gebouwen langs de route behoeven eigenlijk geen nadere toelichting; bekijkt u ze
eens in een andere context.
Addy Stoel
(Uit: Binnenstad 219, december 2006)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.