![]() |
![]() |
Het vooroorlogse kleurenwaaiertje van inspecteur Van Houten (foto: BMA) |
Dat is natuurlijk een wat extreem voorbeeld, maar toch is het nog niet zo heel eenvoudig om voor het kleurgebruik een redelijk beleid te formuleren. Ook in kringen die liever wat behoedzamer omgaan met monumenten wordt wel geklaagd over de eentonigheid die het gebruik van uitsluitend grachtengroen en bentheimer met zich meebrengt. Het Bureau monumenten en Archeologie zoekt voor dit probleem naar een oplossing die historisch verantwoord is.
Het Bureau streeft er dus naar om kleuren voor te schrijven die historisch verantwoord zijn?
Inderdaad, maar dan blijkt dat onze kennis van historische kleuren nog tamelijk beperkt is. Groen
en Bentheimer zijn altijd de standaardkleuren geweest, alleen heel lang geleden, in de zestiende
eeuw en vroeg in de zeventiende eeuw, werd ook veel rood gebruikt voor het houtwerk, maar
deze kleur verdween al voor 1700 uit het stadsbeeld. Aan het eind van de achttiende eeuw werd
het wel weer mode om stoephekken donker roodbruin tot paars te schilderen, een auberginekleur
die we nog altijd zien op onze historische lantaarnpalen. In het algemeen kan gesteld worden dat
het kleurgebruik in de loop der tijd versoberd is. Ook het heldere kleurcontrast tussen berg- en
baksteen dat zo kenmerkend is voor oudere gevels zoals die van het Huis Bartolotti verdween al
in de loop van de zeventiende eeuw.
![]() |
![]() |
Bruine baksteen, grachtengroen en bentheimer zijn de overheersende kleuren op de grachten. | De Transvaalse Boer op de hoek van de Herengracht en de Gasthuismolensteeg. |
Is het dan de bedoeling om dit bonte palet weer terug te brengen?
Zeker niet. Om te beginnen resteert er niet zo heel veel architectuur uit de vroege Gouden Eeuw,
laat staan uit nog vroeger tijden. Het is natuurlijk niet de bedoeling om een grachtenhuis uit 1740
te schilderen in kleuren die na 1620 niet meer gebruikt zijn. Bovendien is er tegenwoordig een
goede reden om terughoudend te zijn met kleurgebruik. De moderne wereld, die in het straatbeeld
zeer manifest aanwezig is in de vorm van auto’s, passanten en reclame, heeft een vrij sterke
voorkeur voor signaalkleuren. Het is daarom verstandig om in de openbare ruimte te streven naar
een rustige achtergrondkleur. Gelukkig zijn de meeste bakstenen gevels zeer stemmig van toon,
terwijl de kleuren grachtengroen en Bentheimer mooi harmoniëren met de tinten van het
metselwerk.
Het kleurbeleid is dus simpel: er zijn twee ralnummers toegestaan.
Nee, dat is precies wat we liever niet willen, maar in de praktijk gebeurt het wel, omdat het een
eenduidige aanpak is die makkelijk gehandhaafd kan worden. Onder invloed van de ‘Commissie
voor het Stadsschoon te Amsterdam’, rond 1915 een voorloper van de hedendaagse Commissie
voor Welstand en Monumenten, zijn de vele schakeringen Bentheimer en grachtengroen die een
schilder vroeger mengen kon, gereduceerd tot een beperkt aantal mogelijkheden die vastgelegd
waren in een kleurenwaaiertje. De marge die nog resteerde in het kleurgebruik werd nog kleiner
na 1930, toen het gebruikelijk werd om verf uit een pot te gebruiken, die dus niet, in overleg met
een architect of een opdrachtgever, door de schilder al roerende op kleur was gebracht. Dit
kleurbeleid van voor 1940 werd door het naoorlogse Bureau Monumentenzorg onder leiding van
Meischke en Zantkuijl voortgezet, met als gevolg het vrijwel volledig gestandaardiseerde
schilderwerk dat nu ter discussie staat.
![]() |
Ook in de meeste straatjes in de Jordaan zijn in grachtengroen en bentheimer gehuld. |
Het is dus de bedoeling om wat meer nuance aan te brengen in de ambtelijke kleurenwaaier?
Daar streven we naar, maar het blijkt niet eenvoudig te zijn om de verschillende tinten
grachtengroen en bentheimer die in de loop der tijd zijn toegepast theoretisch te verantwoorden.
Net als alle andere wetenschap roept het kleurenonderzoek vooral vragen op, maar in grote lijnen
kunnen er toch wel een aantal conclusies getrokken worden. Dat is in Dordrecht bijvoorbeeld al
gedaan. Daar heeft men een kleurenwaaier vastgesteld om tot een historisch verantwoord
kleurengebruik te komen. Die waaier geeft vooral aan dat het spectrum van de standaard-
monumentenkleuren aanmerkelijk verbreed kan worden. Grijs kan immers variëren van bijna wit
tot bijna zwart. Iets dergelijks is ook in Amsterdam zeer goed mogelijk.
Olijfgroen op bruggen dus, en botergele bentheimer?
Op de balustrades langs bruggen zeker geen olijfgroen. Die tint is denkbaar op grachtenhuizen uit
een bepaalde periode, maar veel bruggen in de binnenstad dateren uit de twintigste eeuw en het is
beter om dan maar alle bruggen te schilderen in het kenmerkende diep grachtengroen van dit
tijdperk. Dat is niet helemaal historisch verantwoord maar wel goed voor het stadsbeeld. Anders
dan Bentheimer is groen nog redelijk dateerbaar door middel van de gebruikte pigmenten. Groen
was een lastige kleur om te maken, en het is eigenlijk niet geheel duidelijk waarom men het
vertrouwde rood van het middeleeuwse Amsterdam na 1600 vervangen heeft door groen. Het
begon met zacht kopergroen, Bremer of Vriesch groen genoemd, maar deze verf verkleurde snel
tot bruin onder invloed van zonlicht. Later werd Spaans groen gebruikt, dat kwalitatief beter was
en waarschijnlijk donkerder van tint. Na 1830 slaagde men erin om het groen een nog diepere
toon te geven door Berlijns blauw, gele oker en Bremer groen te mengen en daarmee begon het
tijdperk van het grachtengroen, dat dus in feite een negentiende-eeuwse kleur is. Deze verf was
redelijk lichtbestendig, door uitblauwen verliep het groen langzaam naar blauw.
Wat is bentheimer eigenlijk?
De naam zegt het al, het was de bedoeling om de oorspronkelijke zandstenen kozijnen te
imiteren, maar niemand weet precies wat het is. Ook zandsteen zelf komt natuurlijk voor in vele
kleurschakeringen. Het oorspronkelijke bentheimer was waarschijnlijk een vrij zware tint,
tamelijk botergeel, maar in de loop der eeuwen verdween het geel en werd bentheimer bijna wit.
Mogelijk heeft dit iets te maken met de achttiende-eeuwse misvatting dat klassieke beelden en
tempels vrijwel wit waren. Bovendien verbleekte de verf voortdurend onder invloed van het
zonlicht, zodat het schildersbedrijf gaandeweg tot een verkeerde interpretatie van de kleur is
geraakt. Er bestond immers geen ralnummer voor Bentheimer, dus wanneer opdracht werd
gegeven om een gevel in de bestaande kleurstelling te schilderen viel de keuze op een te lichte
tint.
Het nieuwe kleurbeleid zal dus niet tot schokkende resultaten leiden?
Dat is in elk geval niet de bedoeling. Afhankelijk van de ouderdom van een gebouw kan wat
betreft het grachtengroen gekozen worden voor enige nuancering van het groen, waarbij vooral
wat lichtere tonen historisch verantwoord zijn. In grote lijnen kan gesteld worden dat het
bentheimer tegenwoordig wel erg wit is. Dit valt met name op aan de grachten, waar de gevels op
een mooie dag veel licht krijgen. Een behoedzame koerswijziging naar een wat pittiger tint
bentheimer kan dus geen kwaad. Daarbij moet ook nog bedacht worden dat het bijna witte
bentheimer op regenachtige en donkere dagen wegvalt in de algehele grauwsluier terwijl een wat
warmere kleur dan juist tot leven komt. Eind november, wanneer de bakstenen gevels goed nat
zijn geregend en de iepen zich diepzwart geëtst aftekenen in de late namiddag, kan zo een beeld
ontstaan dat meer recht doet aan de historische werkelijkheid, terwijl het bovendien rijker en
sprookjesachtiger is dan we gewend zijn.
Dat klinkt haast als twee halen en een betalen.
Vergis je niet. Met kleur kan inderdaad in het stadsbeeld nog heel veel gedaan worden voor
relatief weinig geld. De architectuur wordt meer sprekend door nuancering in het kleurgebruik te
brengen. Wat dit betreft zou ook de bouwkunst van rond 1900 zich sterker kunnen manifesteren
in het geheel. Bijna een derde van alle bouwwerken in de binnenstad dateert uit deze periode,
1850-1940, en vaak waren de oorspronkelijke kleurstellingen van de ontwerpers veel boeiender
dan het fletse beeld dat na honderd jaar schilderen resteert. De vaak blank gelakte voordeuren uit
deze periode vormen alleen al een lust voor het oog. Tot slot nog twee opmerkelijke voorbeelden.
De Transvaalse Boer op de hoek van de Herengracht en de Gasthuismolensteeg en het bouwdeel
van het Paleis van Justitie op de hoek van de Prinsen- en de Leidsegracht zijn betrekkelijk kort
geleden geschilderd in het palet dat dateert uit de bouwtijd. Natuurlijk moeten sommige mensen
daaraan wennen, maar het is een historisch verantwoorde keuze.
Bestaat er ook een ideaalbeeld?
Tja, dat is moeilijk. De Gouden Eeuw vormt inmiddels wel een heel ver verleden, de binnenstad
heeft haar functie als stapelplaats reeds lang verloren en zelfs de negentiende-eeuwse stad van
Jacob Olie vervaagt alweer in de mistflarden van de geschiedenis. Het historische stadsbeeld
wordt nu sterk gedomineerd door het autoverkeer en alle bijkomende rommel. Alleen als de auto
ooit weer eens verdwijnt, kan de herinnering aan het stemmige beeld van de oude
handelsmetropool werkelijk herleven. Het Bureau Monumenten en Archeologie streeft naar een
evenwichtig en verantwoord kleurgebruik, maar in de auto-industrie denkt men daar heel anders
over.
Vincent van Rossem
Meer lezen:
[De kleur van de stad] (PDF-bestand)
(Uit: Binnenstad 218, oktober 2006)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.