![]() |
Geurt Brinkgreve in zijn atelier werkend aan de portretbuste van Figaro Pasquale |
Na een opleiding als beeldhouwer aan de Koninklijke Academie in Den Haag en als medailleur bij de classicistische beeldhouwer Eduard Telcs in Boedapest, reisde Geurt naar Rome, waar hij enkele jaren verbleef. De invloed van de klassieke kunst die hij hier onderging zou zijn visie op beeldende kunst blijvend bepalen. In zijn eigen werk is die klassieke invloed evident, in zijn verzetsmonumenten bijvoorbeeld, en in zijn bronzen portretbustes, maar bovenal in de talloze prachtige penningen die hij gedurende zijn lange leven vervaardigde. Met zijn gemedailleerde portretten en profil zocht hij nadrukkelijk aansluiting bij een lange traditie, beginnend in het Athene van Pericles, en doorlopend via de Romeinse keizermunten naar de Renaissance-penningen van Leone Leoni en de numismatische meesterwerken uit later eeuwen.
De revolutie van Cobra begin jaren vijftig overviel traditioneel werkende kunstenaars als
Geurt Brinkgreve als een soort natuurramp. In het mooie boekje over zijn werk en dat van zijn
vrouw Sjuwke uit 1997 schreef hij hierover: “Artistieke idealen, en in studie verworven
vakbeheersing, werden op de vuilnishoop gegooid. In een Cobra-pamflet uit die tijd was een
montage afgebeeld van de liggende Venus door Titiaan, waarvan het hoofd was vervangen
door de foto van een afzichtelijk tandeloos en dronken wijf, met de tekst ‘la putain de classe’.
Ik herinner me hoe ik dat drukwerkje in de prullenmand gooide. Nu wordt er veel voor
betaald, het is een zeldzaam verzamelaarsobject geworden, maar mijn weerzin tegen de
beschimping van grote kunstwerken is niet overgegaan.”
In de jaren die volgden zag Geurt zich, mede door het teruglopen van de vraag naar
traditioneel werk, genoodzaakt bij te verdienen als journalist, onder meer als kunstrecensent
voor Elsevier. Hier liggen ook de wortels van zijn met de pen gevoerde strijd tegen de
verloedering van het Amsterdamse stedenschoon. Ofschoon zijn tijd sindsdien hoofdzakelijk
door deze strijd werd opgeslokt, bleef Geurt portretten en penningen maken en volgde hij de
ontwikkelingen in de kunst- en museumwereld op de voet. Met verdriet zag hij hoe in musea
werd omgegaan met het werk van bewonderde collega’s als de door Bronner opgeleide
beeldhouwers Andriessen, Sondaar en Wezelaar, “kortom”, zoals hij in 1999 in een brief
schreef, “de hoogtepunten van de veelzijdige, 20ste-eeuwse beeldende kunst, die weggestopt
zijn in depots en verzwegen worden omdat de machthebbers van het officiële kunstbedrijf
zich verschansen achter de gefossiliseerde catechismus van de permanente baanbrekerij!”
In 1978 nam Geurt, mede ter ondersteuning van de VVAB, het initiatief tot de jaarlijkse
opdrachtverlening aan een grafisch kunstenaar om een prent van of over Amsterdam te
maken. Bij de opening van een tentoonstelling van twintig van deze prenten in het
Amsterdamse Gemeentearchief, hield hij in 2000 een (ongepubliceerde) toespraak, waaruit de
volgende fragmenten zijn kunstopvattingen uitstekend weergeven:
“De jaarlijkse opdracht aan een grafisch kunstenaar om een prent te maken van of over
Amsterdam, kunt u zien als een beginselverklaring in de voortsudderende, telkens oplaaiende
discussie over de vraag: wat is de kunst van deze, onze tijd, wat hoort er bij, en wat niet. Het
nog steeds als criterium gehanteerde woord ‘avant-garde’ dateert uit het begin van de 20ste
eeuw. Niemand heeft de strekking duidelijker onder woorden gebracht dan Marinetti, de
woordvoerder van de futuristen. “Met ons”, zo schreef hij, “begint een nieuwe wereld. Alles
wat daaraan voorafging, moet weg. Sloop de historische steden, de musea, de academies, de
conservatoria, laat brand en overstroming de beroemde kunstwerken vernietigen, dat is
‘passatismo’, weg ermee! Oorlog is de enige hygiëne voor de wereld.” Die tekst is van kort
vóór 1914. Het zal u niet verbazen dat hij door Mussolini tot senator werd benoemd.
Nu zal niemand tegenwoordig dergelijke politiek niet-correcte taal meer uitslaan. Toch is er in
de discussie over moderne kunst meer van blijven hangen dan je zou denken. Het hele
culturele erfgoed kan men niet vernietigen, maar je kunt het negeren, doen alsof het niet
bestaat, in elk geval geen actuele betekenis meer heeft. (...)
Tegenover het monopolisme van de actualiteit, dat – ongeweten – geworteld is in de tekst van Marinetti die ik citeerde, staat de behoefte aan continuïteit, aan eerbied voor grote voorgangers en traditie. Om dat begrip hangt een wolk van afkeurende termen: dat is saai, braaf, conservatief, kortom: spruitjeslucht. Ons blikveld is echter ruimer dan het ooit is geweest, het gaat veertig eeuwen terug tot de oudste vormen van uitbeeldende, verbeeldende, zelfs afbeeldende kunst uit de mediterrane landen en uit Oost-Azië. Het is naar mijn mening absurd om aan te nemen dat deze lijnen van continuïteit omstreeks het midden van de twintigste eeuw afgebroken zouden zijn, als door een onzichtbaar ijzeren tijdsgordijn. In die visie, of liever: volgens die dogmatiek, telt iemand die nadien nog een echt portret maakt, een stilleven, landschap of een stadsgezicht, niet meer mee in de hedendaagse, laat staan in de moderne kunst, zoals deze in de musea wordt geëxposeerd en gepropageerd. Ik voel dan veel sympathie voor het brutale jongetje uit het sprookje van Andersen. Dat jongetje keek met zijn eigen ogen, hij luisterde niet naar gefluister om zich heen van angst voor de machthebbers, hij riep hardop: “de keizer staat in zijn hemd!”
Bob van den Boogert,
conservator Museum Het Rembrandthuis
(Uit: Binnenstad 211, mei 2005)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.