“Voor zijn ervaren oog liggen de geheimen open”, zei Zantkuijl bij de uitreiking van de prijs aan Theo Rouwhorst. Het is de vertaling van de Latijnse spreuk op de penning, die hij bij die gelegenheid aan hem overhandigde. Rouwhorst geeft toe dat hij goed kan kijken. “Dat heb ik van mijn vader geleerd. Die tekende de prenten van Wenckebach na, een heel precies werkje, waarbij je heel goed je ogen moet gebruiken, waarbij je niets mag ontgaan. Dat heb ik van hem.”
![]() |
De uitreiking vond plaats in de zaal van het Huis met de Hoofden. |
Kijken, oog hebben voor detail, daar komt het bij de monumentenzorg op aan. Maar dat soort
kunstenaars wordt schaars. Rouwhorst: “Ik begon bij Monumentenzorg op de tekenkamer. Nu
hebben we geen tekenkamer meer. De tekenaars zitten bij architectenbureaus. Maar daar leren
ze niets over de detailleringen die je bij ons werk nodig hebt. Pas als je leert schetsen, leer je
kijken. Er komen nu architectuurhistorici stage bij ons lopen, ook die leren de detaillering van
bijvoorbeeld de Amsterdamse gevels niet.”
Dat voor zijn oog de geheimen openliggen, bleek al snel toen hij in 1966, afgestudeerd aan de
HTS, op de tekenkamer van Bureau Monumentenzorg kwam. Rouwhorst kon niet alleen goed
kijken, maar hij was ook gek van de Amsterdamse binnenstad. Het kwam hem goed van pas
in zijn carrière.
Aan de periode tekenkamer heeft hij dierbare herinneringen. Hij moest talloze slooppanden,
die gerestaureerd zouden worden, optekenen. Hij deed dat met dezelfde precisie als zijn vader
met het natekenen van Wenckebach.
Zijn manier van kijken kwam opnieuw goed van pas toen hij en zijn collega’s de gevels van
de Jordaan tekenden. De periode daarvoor maakte hij zelf de tekeningen van een gevelwand
op Kattenburg. De panden daar zouden worden gesloopt en op het Kattenburgerplein worden
herplaatst. “Die herbouw gaf heel wat deining, ook bij ons. “Falsificatie”, werd er geroepen.
Wij hadden het gevoel dat we iets voor het stadsbeeld deden. Nu zou dat niet meer kunnen. Je
mag geen geschiedvervalsing meer plegen. Achteraf ben ik toch blij met die gevelwand. De
historici vonden en vinden het vreselijk, en ze krijgen de overhand. Ik vind dat ze soms te
dogmatisch zijn. Toen ik bij Monumentenzorg kwam was het gebruikelijk om onderpuien die
er niet meer waren, te reconstrueren. Ja, het had er vroeger anders uitgezien. Is dat erg?
Amsterdam is een levende stad, daar is steeds aan verbouwd en dat hoeft niet erg te zijn. Er
zijn natuurlijk grenzen. Een negentiende eeuws pand bekronen met een oude topgevel, nee dat
kan niet. Je moet ook niet gaan reconstrueren als je onvoldoende gegevens hebt over hoe het
pand er uit heeft gezien. Reconstructie is de uiterste vorm van restaureren, en je moet er
eerlijk mee zijn.”
Rouwhorst ging in de avonduren aan de Academie voor Bouwkunst studeren. Hij werd
architect. Een eigen bureau, daar had hij geen zin in. Monumentenzorg boeide hem te veel.
Bij het Bureau Monumentenzorg werd hij architect. Hij adviseerde over restauratieplannen,
begeleidde de werkzaamheden. Zo’n vierduizend panden zijn ‘door zijn handen gegaan’. Met
honderden eigenaren heeft hij, soms moeizame, gesprekken gevoerd.
![]() |
Prins Hendrikkade 38. De top wordt herplaatst aan waterzijde Damrak, achtergevel van Warmoesstraat 18. |
Rouwhorst kreeg ook een reputatie door zijn acties om oude geveltoppen die op de werven
van Monumentenzorg lagen te verweren te herplaatsen. Soms wordt over dat herplaatsen door
architecten en bouwhistorici het hoofd geschud. ‘Geschiedvervalsing’ is dan opnieuw het
woord dat wordt gebruikt. “Mooi is blijkbaar niet goed”, zegt Rouwhorst onderkoeld. “De
schoonheid van het gevelwerk is kunst en de stad is de beste bewaarplaats voor die
kunststukken”. En wat die geschiedvervalsing betreft: “We zetten er nu het jaartal van
herplaatsing bij en we houden in ons archief nauwkeurig bij waar een oude gevel is herplaatst,
wat de geschiedenis ervan is, en wanneer die een nieuwe bestemming kreeg”.
In Rouwhorsts begintijd lagen de geveltoppen op de werven van Monumentenzorg. Er werd
in die tijd druk gesloopt en brokstenen van de prachtigste geveltoppen kwamen op grote
hopen terecht. De tekenkamer van Bureau Monumentenzorg begon in 1972 met het uitzoeken
van deze fragmenten. Elke top werd uitgelegd, opgemeten, gefotografeerd en genummerd.
Daarna werden de grote stukken op pallets geplaatst. Rouwhorst: “We hebben zo’n honderd
foto’s gemaakt. Ik vond die geveltoppen prachtig, kunstwerken. En er werd zo liefdeloos mee
omgegaan. Als een pand werd gesloopt, dan werden die toppen vanaf de top in een grote
wagen met zand gesmeten. Iedereen vond het een schande dat die prachtige stukken op de
werven lagen. Jarenlang hebben we aangemodderd. Er was geen geld voor herplaatsing. Dat
werd langzaam beter en nu hebben we er tachtig herplaatst. Twee per jaar. Er zijn er nog
twintig over, die liggen in Hoofddorp. Voor die laatste moet het ook mogelijk zijn een plek te
vinden. We zijn bezig met het plaatsen van een topgevel aan de waterkant van de
Warmoesstraat. Het is een top die van Prins Hendrikkade 38 komt. Acht jaar zijn we met die
top bezig geweest. We hebben eerst geprobeerd hem op de Zeedijk te krijgen, dat lukte niet.
Je kan ook niet overal zo’n geveltop herplaatsen. Hij moet wel passen in de architectuur van
zo’n pand. Bovendien moeten de eigenaren het willen. Er is ook geld mee gemoeid. Het
plaatsen kan duur zijn, je hangt zo’n zware top niet zomaar op. Soms moet de gevel worden
aangepast. Voor dertigduizend euro heb je een versgehakte nieuwe geveltop. Voor een echte
oude geveltop ben je een tiende van die prijs kwijt, maar dan ben je er natuurlijk nog niet.
Zo’n kunstwerk moet ook nog op zijn nieuwe plaats worden gezet en dat is vaak niet
eenvoudig.”
“Nieuwe oude geveltoppen komen er niet meer bij. Gelukkig is de tijd veranderd. Er worden
geen historische panden meer gesloopt. De laatste sloop was in 1989 aan de Prins
Hendrikkade. Eigenaren zijn ook zuiniger met hun toppen.”
Twintig toppen resten nog. Rouwhorst is er van overtuigd dat die hun plek zullen vinden.
“Natuurlijk niet in Geuzenveld of op het Java-eiland, ook niet ergens in het Gooi. Als mensen
daar een replica willen, nou ze gaan hun gang maar, maar die echte schitterende historische
toppen komen er niet. Wij bekijken heel zorgvuldig waar ze wel mogen komen.”
Pratend over geveltoppen valt uiteraard de naam Van Houten. De man die in de jaren dertig
van de vorige eeuw geveltoppen van panden die op instorten stonden herplaatste, soms op
panden van de Amsterdamse School. Twee à driehonderd panden heeft hij op die manier
versierd. Een groot deel staat op de Monumentenlijst. Horen ze daarop? Rouwhorst:
“Natuurlijk moeten ze niet van die lijst af. Ze zijn juist beschermd vanwege die topgevels. Je
kan ze desnoods in een andere categorie onderbrengen. Je zou er aan kunnen denken dat je de
eigenaren toestemming geeft van binnen iets meer te doen, wat normaal bij monumenten niet
wordt toegestaan. Ze van de lijst afhalen, nee, dat zou niet goed zijn.”
Restaureren, reconstrueren. Hoe ver mag je gaan? Rouwhorst: “Zelfs de restauraties van voor de Tweede Wereldoorlog zijn echt. Het zijn vaak reconstructies, maar dat is ook geschiedenis. In dat soort panden is veel materiaal uit de jaren dertig gebruikt. Dat betekent natuurlijk niet dat je bij restauraties alle verbouwingen die door linkshandige timmerlieden zijn uitgevoerd, in tact moet laten. Ik weet het: daar is discussie over.
Rouwhorst begeleidt nu grote projecten. Het Centraal Station, het Rijksmuseum, Tuschinski
om er maar een paar te noemen. De klus bij Carré is achter de rug. Rouwhorst: “Soms moet je
concessies doen. Bij Carré hadden we de historische spanten graag in het zicht gehouden,
maar dat lukte niet bij de pistebespeling. Nu zijn er atelierramen en een foyer gekomen.
Ondanks dat ben ik heel tevreden over hoe er met Carré is omgegaan.
Hij houdt zich nu bezig met het Centraal Station dat voor de Noord-Zuidlijn op de schop gaat.
Geen eenvoudig werk. Rouwhorst: “Vroeger praatte je met één architect, nu heb je met een
man of twintig te maken. Ieder gaat over een ander onderdeel.”
Voor het begeleiden van zo’n klus is veel kennis nodig. Je moet weten welk onderdeel
waardevol is. Het bureau Monumenten en Archeologie heeft een rapport laten opstellen
waarin alle waardevolle elementen van het station worden beschreven. Maar dat betekent nog
niet dat iedereen die bij de verbouwing betrokken is dat rapport kent. Rouwhorst zorgt dan dat
daar verandering in komt.
Hij geeft samen met collega’s en oud-directeur Zantkuijl onderricht aan de inspecteurs van
Bouwtoezicht van de centrale stad en de stadsdelen. Ze hebben het werk dat eerst door de
inspecteurs van Monumentenzorg werd gedaan overgenomen. “Er is grote belangstelling
voor”, zegt Rouwhorst terwijl hij de cursusboeken laat zien. “Natuurlijk, het is een ander vak
voor die mensen, maar je ziet dat ze enthousiast worden”.
Ook geeft Rouwhorst college aan het Nationaal Restauratie Centrum. Een beetje cynisch zegt
hij dat je dat soort cursussen vroeger binnen het Bureau Monumentenzorg kon doen. “Het is
vreselijk jammer dat we zelf zo weinig nieuwe mensen opleiden. Amsterdam heeft zo veel
behoefte aan mensen met de kennis die je bij de monumentenzorg nodig hebt. Ik had diverse
leermeesters: Herman Janse, Zantkuijl. Ik denk dat je om het hiaat dat is gevallen op te vullen
het Nationaal Restauratie Centrum moet uitbouwen.”
Rouwhorst (60) is nog jong genoeg om zich kwaad te maken. Kwaad over wat er bijvoorbeeld
met het Catshuis is gebeurd. “Het gebouw was met zo veel liefde opgeknapt en het is nu
modern gemaakt. Dat aanpassingen nodig waren, snap ik, maar je kunt ook te ver gaan. Als je
binnenkomt denk je meteen met schrik: dat is nou de smaak van de overheid.”
Rouwhorst is tevreden over wat er de laatste jaren in Amsterdam bij de monumentenzorg is
gebeurd. Hij ziet nu donkere wolken uit de richting Den Haag opkomen en ook boven het
Amsterdamse stadhuis betrekt de lucht. Ik kan me niet voorstellen dat er geen geld is. Je moet
je stad kunnen blijven onderhouden. Je mag haar niet verwaarlozen. Toen ik hier kwam
werden panden die er slecht bijstonden alleen gestut. Er was geen geld voor herstel. Er kwam
een kentering ten goede, maar nu gebeurt het omgekeerde. Daar kan ik me ook kwaad over
maken.”
Frans Heddema
(Uit: Binnenstad 209, januari 2005)
[Afscheidwoord Theo Rouwhorst] (27 april 2005)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.