![]() |
Geurt Brinkgreve |
In het voorbeeldgeval van het door Stadsherstel herbouwde hoekpand Leidsegracht- Raamdwarsstraat heeft de Raad van State in de ter zake gevoerde procedure opgemerkt dat de Monumentenwet de bescherming van waardevolle gebouwen beoogt, niet bescherming van oude stenen en balken op zichzelf. De wet zegt dat een monument “vóór tenminste vijftig jaar vervaardigd” moet zijn. Die halve eeuw termijn is ondanks begrijpelijke pogingen uit de architectuurhoek om deze te schrappen, m.i. terecht in de wet gehandhaafd.
Pinkse volgt de huidige praktijkregel door die leeftijdgrens te verbinden aan de materialen. Hij schrijft: “Het wezen van een monument is dat het in overwegende mate bestaat uit wat ik gemakshalve maar even ‘historische substantie’ noem”. Dat is de Duitse vakterm ‘historische Substanz’. Dat lijkt me een benauwd materialistische formulering. Het wezen van een monument zie ik veeleer in de herkenbare historische vorm, en de continuïteit van de functie. Wanneer je met enige kennis van zaken van dichtbij de eeuw van het metsel- en voegwerk en de stijl van de decoratieve elementen kunt onderscheiden, dan verhoogt dat zeker de herkenbare cultuurhistorische ervaring. Het inquisitoren-gejammer over ‘bedrog’ en ‘geschiedvervalsing’ kan voorkomen worden door met een klein, goed gehakt gevelsteentje in panden die daartoe aanleiding geven, het jaartal van de reconstructie/restauratie aan te geven. Dat zou een redelijk voorschrift zijn.
![]() |
![]() |
Leidsegracht 106 / Raamdwarsstraat Vóór restauratie (1995) |
Na restauratie (1999) |
In een der overigens waardevolle jaarboeken Monumenten en Archeologie las ik ergens de
stelling dat de authenticiteit de kern of de spil van de hele monumentenzorg vormt. Daar komt
dan weer de leeftijd van bakstenen en balken om de hoek kijken. Duidelijk gesteld: dat is m.i.
opgeblazen nonsens. Het bouwhistorische plaatje is altijd een belangrijk document in de
voorbereidingsfase van een restauratieproject. Dat is geen nieuwtje, bij de golf restauraties die
in de jaren 1960-’80 de binnenstad gered heeft, waaraan de namen van Meischke, Weller en
Zantkuijl verbonden zijn, was dat ook het geval.
Het voorstel van Pinkse om een ‘beeldbepalende’ beschermingstitel in te voeren voor panden
die na een recente restauratie/reconstructie niet (meer) beantwoorden aan de voorwaarde van
“vóór tenminste 50 jaar vervaardigd”, maar die wel een positieve bijdrage leveren aan het
formeel beschermde stadsgezicht, zou een lacune in het beschermingsbeleid opvullen. De
gemeente kan die aanvulling in haar eigen monumentenverordening zelfstandig invoeren.
Gezien de nationale economische betekenis van het historische stadsbeeld voor het toerisme
zou aan die beschermingtitel een eigen subsidiebron verbonden moeten worden met bijdragen
van het Rijk en particuliere fondsen, om de onrendabele top van stadsbeeld-restauratie resp. -
reconstructie op te vangen.
De herbouwde panden Rozengracht 218-220 zouden met enige subsidiesteun een
zorgvuldiger detaillering van de pui en de ramen gekregen hebben. Een verbetering van het
stadsbeeld is de herbouw ook nu al.
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 208, november 2004)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.