![]() |
![]() |
Vóór restauratie | Na restauratie |
Eigenaar van het complex, woonstichting De Key, reageerde positief en het resultaat, prachtig werk van
Roberto Ajala, is sinds begin december te bewonderen. Vele dikke lagen verf in verschillende
Bentheim-tinten hadden in de loop der tijd tekst en voorstelling aan scherpte doen inboeten.
Bij het schoonmaken van het reliëf kwamen de fijne details van de kleding en de kleursporen
aan het licht en bleek dat de letters I en Y in de tekst voorzien waren van puntjes, die in de
rand boven de tekst waren gehakt. Bij het herstel van de gevelsteen zijn de flankerende linten
ANNO en 1665 niet meegenomen. Misschien dat deze in de loop van 2004 schoongemaakt
kunnen worden.
De toevoeging ‘NIWE’ in de tekst heeft direct te maken met de verplaatsing van de
leerlooierijen van een gebied in het zuid-Jordaan, rondom de Oude Looiersstraat en de
Looiersgracht, naar een terrein langs de Lijnbaansgracht tussen Vijzelgracht en
Reguliersgracht. De stankverspreidende looierijen moesten verplaatst worden omdat bij de
stadsuitbreiding van 1658/1660, de zogenaamde 4de uitleg, het gebied in het zuiden van de
Jordaan een woonbestemming kreeg.
In de ‘nieuwe uitleg’ wees de overheid in 1665 twee speciale industrieterreinen aan. Het
gebied langs de Lijnbaansgracht tussen Spiegel- en Vijzelgracht was bestemd voor de wevers
en een terrein tussen Vijzel- en Reguliersgracht werd toegewezen aan de leerlooiers. De
Nieuwe Looierssloot, in 1873 gedempt en sindsdien Fokke Simonszstraat genoemd,
doorsneed het looiersgebied. Toen de nog onbekende leerlooier in 1665 hier zijn bedrijf
opzette en de gevelsteen liet aanbrengen was het voor hem dus echt een ‘nieuwe’ looierij.
Twee andere gevelstenen direct aan het looiersbedrijf gerelateerd zijn te vinden aan de
Lijnbaansgracht 333 en 334, T MANNETJE IN DE LAARS en INDE GEKROONDE
KEYSERSLAERS, twee panden, ook voorzien van jaartallinten ANNO en 1665. (*)
![]() |
De leerbereider. Uit: Jan en Kasper Luiken, Spiegel van het menselyk bedryf, 1694 |
Links op de steen staat een meester (looiman of louman) een runderhuid te keuren.
Opmerkelijk is dat de horens, dus ook een stuk schedel, en de staart nog aan de huid zitten,
klaarblijkelijk om aan te tonen dat het echt een runderhuid is. Huiden kwamen in achten
gevouwen van heinde en verre van vilders (slachterijen) die de huiden inzoutten. Na aankomst
werden ze ‘gesnoeid’ (ontdaan van staart, kop en klauwen) en vervolgens ‘gezoet’ in de
gracht. Eerst werd de huid, met de binnenkant boven, waar nog vet en vlees aan zat, schoon
geschraapt, het zogenaamde ‘vlezen’. Dit gebeurde met een scherp trekmes. De huid werd
daarvoor gedrapeerd over een, soms aan de onderkant uitgeholde, beukenboom, die aan één
kant op een vaste schraag rustte. De boomsman, voorgesteld rechts op de gevelsteen, kon
zodoende zijn gebogen trekmes makkelijk op- en neerhalen. Zijn voorschoot beschermde hem
tegen het vuile afval, dat weer gebruikt werd voor de lijmproductie.
Dan werd de huid met een papje van kalk en zwavel met een borstel aan de vleeskant
bestreken om overnachts de haarzakjes los te maken opdat de haren op de nerfkant met een
bot schraapmes verwijderd konden worden.
De haren werden gebruikt als vulmiddel voor hamen (gareel), gingen naar de viltindustrie of
werden gebruikt voor harpois (anti-houtwormmiddel voor schepen). De boomsman zorgde er
ook voor, met zijn voeten, dat de achtergebleven kalk er uitgespoeld en uitgeperst werd.
Daarna ging de huid, nu ‘de bloot’ geheten, voor lange tijd, soms wel anderhalf jaar, in een
kuip met een oplossing van eek, d.i. gemalen eiken- of berkenschors (waarin tannine, ’t
looizuur, zit; vandaar de Engelse naam ‘tanner’ voor looier). De getaande huid werd
vervolgens weer in de gracht schoongewassen en soepel gemaakt door hem met voeten te
treden en vervolgens op stokken gedroogd.
De huidenvetter kon daarna de huid soepel houden met (traan)vetten, of stug en slijtvast
zoolleer maken door bewerking met druivensuiker (jodenvet). De boomslieden werden goed
betaald want ze moesten secuur werken met het scherpe mes en ze liepen veel risico i.v.m.
bloedvergiftiging etc. Door het werken in een natte omgeving was reumatiek de beroepsziekte
van looiers.
Ga ook eens kijken in het zeer boeiende Leer- en schoenenmuseum in Waalwijk.
Jos Otten en Onno Boers
(*) Zie voor deze panden en de ontwikkeling van het ‘looiersterrein’: Huizen in Nederland. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, deel Amsterdam, pag. 353.
(Uit: Binnenstad 204, maart 2004.)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.