Demonstratieve actie voor het opengraven van de Elandsgracht (28 februari 2002) |
Ik was er tegen. Het leek me wel erg kostbaar, het weer nat maken van de gedempte grachten. Dat
geld kan toch veel beter besteed worden? Het leek me meer de vrucht van een gezellig tafelgesprek,
dan een serieuze mogelijkheid. Ik ondervind sinds vijftig jaar, hoe duur het is, één smal woonhuis
aan een gracht op te lappen en te onderhouden. Zorg dat je in stand houdt wat je hebt, en haal niet
overbodige conflictstof en kosten aan boord.
Maar... ze zeggen dat het uitgraven van de vroegere grachten budgetneutraal is. Het gaat evenveel
geld opbrengen als het kost, omdat er parkeergarages onder het nieuwe water komen. Nog niet
overtuigd wees ik op de lelijke in- en uitritten van de parkeergarage aan de Nieuwezijds
Voorburgwal. Alweer mis. De nieuwe parkeergarages zullen door liften toegankelijk worden
gemaakt. Je ziet op de wallekant alleen een optrekje zo groot als een auto.
Oké dan. Nog meer te zeuren? Ja, want het lijkt een beetje bedrog. De grachten in de Jordaan waren
vroeger vieze afvalgeulen vaak zonder stevig gemetselde wallekanten en met krotten als
bebouwing. Het doel is echter niet het herstel van de oude toestand, maar het fraai maken van
de openbare ruimte. Ja, dat is eerlijk; en ja, parkeergarages zullen wel geld opbrengen; en ja, dan
worden de Westerstraat en de Elandsgracht weer mooie stukjes stad.
Het lijkt me een sprookje omdat er te veel onvoorspelbare factoren zijn. Maar het is waar: de
techniek kan alles, en dat is erg verleidelijk. Elke generatie stadliefhebbers moet zijn eigen illusies
mogen koesteren. Ik heb er dan nog een droom bij: als die parkeergarages winst opleveren, kan dat
dan in een potje voor de herbouw van de Jan Roodenpoortstoren?
"Het nieuwe Arcam-gebouw, het is even wennen, ik vind het leuk". |
ARCAM – ‘Architectuur-Amsterdam’ - heeft een onderkomen gekregen in een nieuw gebouw aan
de Prins Hendrikkade. Onze voorzitter Walther Schoonenberg vindt dat het niet in de oude stad
past, maar het staat er ook niet in, het staat aan de rand van de oude stad. En het is toch echt
niet zo hoog als dat bankgebouw aan de overkant van het IJ. Is het op zichzelf een mooi, of goed
gebouw? Er is een gek verhaal over het ontwerp. ARCAM toonde een schetsmatige maquette van
de ruimten die het nodig had, en architect René van Zuuk pakte een karton en vouwde het om
de maquette heen: klaar was ARCAM. Se non è vero, è ben trovato ofwel: al zou het niet waar zijn,
het is wel goed bedacht. Met andere woorden: het zégt iets over zijn onderwerp.
We hadden al een vergelijkbaar verhaal over het gebouw Nemo. Architect Renzo Piano zag op de
tekening hoe de IJtunnel op die plaats onder het IJ dook, en spiegelde de lijn van de neerwaartse
helling simpel naar boven: zo zou daar zijn museum oprijzen. Beide verhalen doen me denken
aan een gesprek dat ik in Wenen eens had met een groep architectuurstudenten. Ik was vol van de
vele bouwstijlen en architectuurwonderen in Wenen; daar was alles extreem. Er waren de
statige barokpaleizen, de grote ogen tussen uitgerekte golven van de Wiener Sezession, het
ascetisch kale van Adolf Loos en de dolgedraaide uitbundigheid van Hundertwasser. Maar de
aankomende architecten met wie ik sprak, hadden wel andere zorgen. Zij zeiden: “Het
voornaamste wat we leren, is praten. Je moet als architect vóór alles je ontwerp goed kunnen
uitleggen en verdedigen.” Ik was verbaasd, dat, wat wij smalend ‘architectenbabbel’ plachten te
noemen, hier tot het hoogste doel was verheven.
Laten we proberen de gebouwen los van die architectenbabbel te beoordelen. Ik vind het ARCAM-
gebouwtje leuk, zo tussen het Scheepvaartmuseum van Daniël Stalpert, de eind 19de-eeuwse
Zeevaartschool en het twintigste-eeuwse Nemo. Het is een technisch hoogstandje, onder het motto:
wat kan, dat moet; maar het is ook een sierlijk kleinood.
De technische vooruitgang, daar wilden de vormgevers rond 1850 niet echt aan. De eerste treinen
waren nog ingericht als de traditionele diligence. Het Crystal Palace en het Paleis voor Volksvlijt,
hebben de moderne materialen ijzer en beton met geestdrift versierd. Hoezeer Berlage ook stond
voor soberheid, de gietijzeren elementen kregen als vanzelf toch een versierende functie. Er
volgden twee extreme reacties. Bij het Scheepvaarthuis werd een dolle mantel van baksteen
gedrapeerd over een betonnen geraamte. De Stijl wilde daarentegen de constructie onversierd voor
zichzelf laten spreken. “Wij hebben tot nog toe”, zei Van Eesteren mij eens, “de techniek gezien als
hard en stug, een ‘monster’, en we hebben getracht het monster van de techniek een mooi
kleedje aan te trekken. Nu moeten wij durven de schoonheid van het naakte monster te tonen.” Dat
was het credo van de Nieuwe Zakelijkheid, ‘techniek kan mooi zijn’.
Maar de techniek is niet meer hard en stug, zij stelt ons geen grenzen meer. Het ‘monster’ hoeft
geen jurkje meer aan en hoeft niet meer naakt te zijn, het is op eigen kracht sierkunst geworden. We
laten verdiepingen over straat uitsteken, we laten gebouwen naar boven toe breder worden, we
stoppen een bank in een schoen, een andere bank in een Anton Pieck-kabouterkasteel. Dit is de
verleiding van ‘wat kan, dat moet’. Architectuur is niet meer de vormgeving van het program van
eisen, maar zij begint te lijken op design. Het is even wennen. Wie dacht daar aan het Rococo?
Ricardo
(Uit: Binnenstad 203, december 2003.)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.