Wat kan het geestelijke klimaat in zo'n stad binnen de tijd van
één leven radicaal veranderen. Wanneer je, zoals wij van de
redactie en ook u, lezer, een levendige relatie met Amsterdam
onderhoudt, kan je soms met verbazing op het achter je liggende
traject terugkijken.
Ik geloof, dit vooraf, dat het velen zal vergaan zoals mij, dat
er in je leven een soort 'gat' is: een tijd dat je niet met de
maatschappij bezig bent. Na de jonge jaren van de wilde dromen
komt immers de trits werk-huwelijk-kinderen, die je volledig
opslokt. Het is de tijd van het kwartetspel "als ik de kinderen
naar school breng - op de fiets, een stoeltje op de bagagedrager
en een aan het stuur - bel jij dan de loodgieter" of (onder
academische tweeverdieners): "Kan ik de auto krijgen, want ik
moet naar Hilversum, dan haal ik op de terugweg het kind van
paardrijles...".
![]() |
Weesperstraat in 1953 (Bureau Monumentenzorg) Deze foto bewijst dat de Weesperstraat na de oorlog wel degelijk had kunnen worden hersteld. |
Als je wakker wordt uit die roes, is de wereld zo'n vijftien jaar verder en je herkent soms zelfs de taal van je kinderen en de muziek waar ze wild van worden, niet meer. Zo zei mijn vrouw in 1963, heel even opkijkend uit de roes: "Nu hebben ze die hele leuke Weesperstraat onder onze neus weggesloopt, en we hebben er niet eens foto's van gemaakt." Dat was een schok-ervaring, maar de roes van introvert werken en opvoeden was toen nog niet ten einde.
Na 1966, eerst aarzelend, na 1970 met steeds meer energie, begon
onze tweede jeugd, die de veranderingen in de stad wilde helpen
sturen. Daarbij plonsden we midden in de alles overheersende
strijd tussen de grootschaligen en de kleinschaligen. Dat waren
magische strijdnamen die je deed denken aan de Hoekse en
Kabeljauwse twisten uit de geschiedenisboekjes op de lagere
school.
Opgegroeid met het ideaal van kosmopolitisme -'Zodra de oorlog
over is verlaat ik het land waar De Ballade van de Boer werd
geschreven', was een van mijn favoriete jeugdfanfaronnades- moest
ik leren dat de nieuwe correctheid bestond uit het
buurtbewustzijn. Ik had nog ergens een jeugdvriendin, met wie ik
de gedachte van alleen maar te verkeren op de Boul' Miche', de
Newsky Prospekt, Oxford Street of in Greenwich Village had
gedeeld. Toen ik haar niet zonder ironie vertelde dat ik me nu
met 'de buurt' bezighield, snapte zij de clou niet. Ze antwoordde
dat dit vanzelfsprekend was, want je buurt is het dichtst bij je.
Zie je, zij had het gat van de kinderen niet gehad en was
geleidelijk meegeëvolueerd met de tijd. Haar verleden was waar
het hoorde, in de vergetelheid.
Van de afstand van bijna het jaar 2000 zie ik mezelf verdwaald en
opgenomen in de Twintigjarige Stadsoorlog (1965-1985). Twee
opvattingen bestreden elkaar: de stad-als-woonplaats en de stad-
als-produkt. Cityvorming, die de identiteit van de buurt
bedreigde, was nu de vijand van de stad-als-woonplaats. Als ooit
geschoold marxist herkende ik natuurlijk de eeuwige strijd tussen
de vlijtige man en het kapitalistische piratendom achter de
leuzen van de dag. Het kraakwezen gold als de extreme vleugel van
de kleinschalige woonstad-aanhangers.
Wat ik toen echter niet wist, was dat tijdens de Twintigjarige
Stadsoorlog het inwonertal van Amsterdam met 200.000 achteruit
ging, een getal dat het saldo was van winst en verlies. Dit houdt
in, dat veel meer dan 200.000 inwoners - en juist de
koopkrachtigen - de stad verlieten. Was er een oorzakelijk
verband?
Normaal leven we in een mengsel van de twee stadsbeelden, maar
toen was er een polarisatie ontstaan. Small is beautiful, het
leven kan compact per buurt worden samengevat. De school binnen
loopafstand, de buurtwinkel terug en de auto's aan de buitenrand:
dat was het overzichtelijke kabouterideaal. Als er een boom aan
de gracht moest verdwijnen, omdat hij oud was en de reparatie van
de wallekant niet zou overleven, verzetten de bewoners zich met
de woorden: "Het is toevallig wèl mijn leefomgeving". De
ambtelijke voorzitter van de informatieavond zei na afloop:
"Ricardo, wat heb jij een lieve buurt." De boom werd voor tonnen
ingepakt en gekandelaberd, en de protesterende bewoonster vertrok
toch, zij het om heel andere redenen.
Daartegenover stond de dynamische productiestad met sanering van
kleine straatjes, met grote kantoren en grote scholen, goedkope
supermarkten, een vlotte doorstroming van het verkeer en gericht
op goed geld verdienen. Beide levensbeelden waren kinderen van de
welvaart, die geld leek over te hebben zowel voor de kleine
idylle als juist voor het gigantische spookbeeld. De
monumentenzorg heeft haar eigen doelstelling; haar belang was
niet gelijk aan dat van de kleinschaligen, maar viel er wel vaak
mee samen.
De strijd had zijn listen, belegeringen en veldslagen. De
grootschaligen trokken een spoor van plannen voor
verkeersdoorbraken en monolithische klonten door de stad. De
kleinschaligen verloren de strijd tegen de bank in de
Vijzelstraat (1967), een nederlaag die aan de wieg van onze
vereniging stond, en wonnen de strijd om het behoud van het De
Pintohuis en de kleinschalige structuur van de Nieuwmarktbuurt,
mede dank zij onze vereniging.
De Narwal op het Bickerseiland (1970) kwam als een monster uit
een science-fiction invasie op een kleine buurt af; de buurt kon
de Narwal niet tegenhouden. De Weesperstraat als een soort
Stalinallee was het afschrikwekkende product van
productiegerichte grootschaligheid; maar in de VA/RA-strook zie
je de triomf van de kleinschalige, buurtgerichte woonstadidee bij
de heling van de geschonden buurt.
In mei 1975 publiceerde 'Het Parool' een tekening van een hotel
dat zou worden gebouwd op de plaats van Paradiso en de
gevangenis, tot aan het Hirsch-gebouw. De architectuurmedewerker
van 'Het Parool', Izak Salomons, had de maquette gezien, die niet
mocht worden gefotografeerd. Salomons had de schets echter uit
zijn geheugen gemaakt als vrije nieuwsgaring. Hier dreigde dus
een grootschalige ontwikkeling, een 'gigantische, monofunctionele
klont' en nog wel aan het Leidseplein, de 'huiskamer van
Amsterdam'
Onmiddellijk kwamen de kleinschaligen in het geweer. Omdat het
plan voor het hotel een initiatief was van Nicolaas Bouwes,
noemden de tegenstanders zich 'Planbureau Bouw-es-wat-anders'.
Paradiso werd snel door minister Harry van Doorn op de
monumentenlijst geplaatst en de plangroep deed er alles aan om
gemeenteraadsleden te overtuigen en een eigen alternatief te
ontwikkelen. Het idee van het pleintje, nu Max Euweplein, als
schakel tussen Vondelpark en binnenstad, leek zo lumineus; hoe
bitter is het te ervaren dat falende architectuur hier een
tweedeling van kitsch en eenzaamheid heeft voortgebracht.
De scheidslijn tussen grootschaligen en kleinschaligen is niet
meer zo duidelijk als in die dagen van bevlogenheid. Kraken is
'uit'. Nu zijn de grote opgaven van Amsterdam: de Noord-Zuidlijn
zonder kleerscheuren aan te leggen, IJburg op schema te houden en
de Westelijke tuinsteden te herstructureren. Monumentenzorgers
verwerpen de Noord-Zuidlijn. Maar die oude leuzen, die vertrouwde
Hoekse en Kabeljauwse twisten, ik zie ze niet meer. De trein van
de historie rijdt nu door een ander landschap.
Ricardo
(Uit: Binnenstad 174, januari/februari 1999)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.