"Ik ben niet iemand die met oogkleppen op vecht voor het behoud van het oude. Natuurlijk, je moet bestaande kwaliteit respecteren, maar vanuit die instelling moet je zorgen voor nieuwe dynamiek, anders gaat de kracht eraf en krijg je een soort Venetië en dat is niet goed, we kunnen ons niet te veel Venetiës veroorloven. Je hebt hedendaagse dynamiek in de binnenstad nodig."
Pi de Bruijn. In de jaren zeventig werkte hij nog bij de Amsterdamse Dienst Volkshuisvesting. "Daar
kreeg je de opdracht een plan voor de Dapperbuurt te maken, vrijwel al het bestaande was op de kaart
weggegumd. Daar moest een hele nieuwe wijk komen, tja, dat soort dingen deed je toen gewoon."
Nu heeft hij niet alleen het woordje prof voor zijn naam staan, maar behoort hij ook tot het groepje
meest bekende architecten van Nederland. Aan zijn bureau "de Architecten Cie" zijn ook de architecten
Weeber, Van Dongen en Peereboom Voller verbonden en zowel in Nederland als daarbuiten liggen
hun visitekaartjes.
In 1978 verliet Pi de Bruijn de Dienst Volkshuisvesting. Architectenbureau Oyevaar van Gooi De Bruijn
stond er daarna op zijn kaartje. De opdracht in 1979 om in een historisch deel van Den Haag een nieuw
gebouw voor de Tweede Kamer te ontwerpen, zorgde niet alleen voor een doorbraak in zijn
carrière, maar ook een omslag in zijn denken. "Voor die tijd was ik alleen geïnteresseerd in nieuwbouw,
maar door dat Kamergebouw heb ik me steeds meer verdiept in de Hollandse binnensteden. Zowel met
nieuwbouw als het besef dat de binnensteden zo waardevol zijn dat je ze moet respecteren, kan ik
goed omgaan. Het zou een verarming zijn als een van die kanten bij mij zou wegvallen."
![]() |
De Kalvertoren van binnen. |
Die twee aspecten kwamen goed van pas bij het ontwerpen van bijvoorbeeld de Beurstraverse in Rotterdam
en een winkelcentrum in de Kalverstraat.
Zijn credo: "Je moet in de binnenstad ingrepen durven te doen, maar je moet ook de differentiatie in
stand houden die de binnenstad zo uniek maakt. Als je de binnenstad ver gaand wil conserveren dan
moet je van het gebied eromheen een economische trekpleister maken: de Zuidas, station Zuid,
Zuid-oost, Schiphol en het Java-eiland. Voor de binnenstad moet je zoeken naar functies die passen bij de
schaal en verfijning. Ik vind niet dat je daar economische activiteiten moet weren. Het moet een
hogedrukketel blijven die stoom afblaast naar de nieuwe gebieden van Amsterdam. Als bedrijven driemaal zo
groot worden dan verhuizen ze, en op de plaats waar een grote onderneming weggaat, kunnen
tientallen jonge ondernemingen ontkiemen. Die broedplaats is belangrijk. Dat zorgt er ook voor dat de
binnenstad dat ondoorgrondelijke mengsel houdt van hoogwaardige woonfuncties, cultuur, cafés en werk.
Zo fijn gemengd vind je dat nergens. Op elke straathoek het gevoel dat het weer iets anders is,
fantastisch. Die verfijning is een tovermix."
In het door het Amsterdamse Binnenstads Comité uitgegeven boekje 'Assepoester of prinses?' schrijft
Pi de Bruijn dat als de binnenstad wil overleven te midden van de haar omringende dynamiek, je in-
grepen in de historische context niet mag schuwen.
Hoe ver kan je dan gaan? Waar ligt de grens? Bij het
winkelcentrum aan de Nieuwezijds Kolk, bij de Kalvertoren?
Pi de Bruijn zwijgt even. Zegt dat hij niet graag over het werk van andere architecten praat; dat
Van Berkel die het centrum aan de Nieuwezijds Kolk heeft ontworpen, een goed vakman is.
Weer een pauze, dan het schudden van het hoofd.
"Het had niet mogen gebeuren zo'n groot ding op die plek. De Kalvertoren kon net. Daar zijn ook geen
ongelukken gebeurd. Jammer dat de toren niet hoger mocht, dan had het gebouw iets meer
scherpte gekregen. Op de valreep ben ik teruggefloten. Ik denk dat wethouder Stadig op het laatste
moment is teruggeschrokken. B. en W. kwamen er achter dat er een bepaling is, waarin staat dat als je
hoger dan dertig meter gaat, een extra positief advies nodig is. Ze moeten dan uitspreken dat ze een
actieve bevordering van die hoogbouw willen. Dat durfden ze niet aan. Ik ben niet bang voor hoogte,
maar niet blindelings op elk punt. De Kalvertoren ligt goed. Het geheim van de binnenstad, dat
mengsel van allerlei activiteiten wilde ik bij de Kalvertoren ook. Winkels, restaurants, cafés, een daktuin,
woningen. Op de zolder van het voormalige politiebureau is een studieruimte. Daar kunnen radio- of
tv-programma's gemaakt worden. Ik had er ook graag een fitnesscentrum in willen hebben, dan krijg
je weer een ander soort publiek er bij, maar dat is niet gelukt."
Waarom de hoogte in?
"Het is ook een teken van vitalisering om iets te doen, wat van deze tijd is. Ik vond dat dat goed
zichtbaar moest zijn. Het is een moderne variant van de oude toren.
Zantkuijl zei me dat aan het eind van de achttiende eeuw er wel 160 uitkijktorens in de binnenstad waren.
Op de daken hadden de mensen houten stellages gebouwd om over de stad uit te kijken. Zantkuijl zei als
bewaker van ons culturele erfgoed dat hij die Kalvertoren prima vond. Dat deed me natuurlijk goed.
Amsterdam heeft altijd veel torens, veel hoogtepunten, gehad. Het is een democratische stad; daardoor heb je
in de binnenstad niet in het midden één hoog punt, waarnaast alles lager wordt. Er is geen piramidevorm,
er zijn op meer dan één plek hoge bouwsels. Daardoor krijgt de stad breedte."
Verder lijkt u me geen voorstander van historiserend bouwen.
"Dat klopt, daar ben ik niet zo enthousiast over, maar ik zie ook wel dat er veel ongelukken gebeuren op
plekken, waar iets moois heeft gestaan. Op het Oudekerksplein heb je de discussie gehad over dat
gat dat na een brand is ontstaan. Daar zou je wel historiserend kunnen bouwen. Maar het is voor ons
architecten een uitdaging om te zien, of je met hedendaagse middelen een invulling kan krijgen die
dezelfde verfijning oproept als wat daarvoor op een plek heeft gestaan. Waarom vinden we oude dingen
wel leuk en nieuwe niet? Is het door een soort knusheid die het oude oproept? Misschien, maar het is
meer de verfijnde maatvoering, het raffinement. Soms lukt het om dat ook met nieuwbouw te
krijgen. Soms niet. Er zijn een paar geslaagde invullingen. Bij de Haarlemmerdijk bijvoorbeeld en
natuurlijk wat Aldo van Eijck en Theo Bosch hebben gedaan. Zij hebben de eerste stap gezet om weer
gedifferentieerd in de stad te bouwen."
Sommige van uw vakbroeders zijn ijdel en laten ijdelheid prevaleren boven de historische omgeving. Daarom gaat
het zo vaak mis.
"We vinden Mozart en Haydn mooi, maar hedendaagse componisten brengen wat anders. Zijn ze
daarom ijdel? Nee, ze willen alleen op een andere manier iets moois maken."
In hun ijdelheid gaan architecten soms te ver.
"Dat komt natuurlijk voor... Architecten zijn haantjes. Dat komt door het vak. Je moet jezelf verkopen.
Je zal mij geen lofzang op de architectenwereld horen houden. Culturele omgang onder collega's?
Nee, ze zijn niet gezellig, maar ik vind het randverschijnselen, daar moet je je niet veel van aantrekken.
Maar de hele kunst is overhoop gegooid. Mondriaan, kubisme, al die ismes. Denk aan muziek... heel
lang één toontje, prachtig dat zoeken naar nieuwe wegen. Maar we zijn in een hoek gekomen, waar we
het contact met het publiek zijn kwijtgeraakt."
U zit in het bestuur van de Vereniging 'Hendrick de Keyser'. Wat vinden uw collega's daarvan?
"Veel vinden dat raar. Ze moeten daar niets van hebben, sommigen nemen het me niet in dank af, ze
zien het als een bedreiging voor hun vak. Je merkt het aan de manier, waarop ze dan met je omgaan.
Maar ik kan het me permitteren, ik ben financieel niet afhankelijk van ze. Je hebt twee groepen
architecten. Moderne architecten en mensen die in de monumentenhoek zitten. Die twee legers voeren
Hoekse en Kabeljauwse twisten, ze praten ook niet met elkaar. Dat is ontzettend jammer, omdat de
samenleving snakt naar architecten die in staat zijn op een minder dogmatische en enge manier over het
vak te discussiëren. Moderne architecten lijken wel op jacht om zo snel mogelijk weer een publicatie te
halen in een of ander vaktijdschrift. Ik ben een eenling geworden. Ik denk dat je weinig architecten
kunt vinden die in een vereniging als 'Hendrick de Keyser' zitten. Dat is navrant en ik voel me er
gegeneerd door."
Als een architect geen besef heeft van de culturele waarde van bijvoorbeeld een oude binnenstad, dan zal je dat ook
in hun ontwerpen zien.
"Eigenlijk vind je alleen in Italië moderne architectuur die de cultuur als basis neemt. Daar generen ze
zich niet om hun historie mooi te vinden. Als een architect je daar uitnodigt, dan gaat hij eerst met je een
paar prachtige oude gebouwen bekijken en pas daarna laat hij zijn nieuwe stalen schepping zien.
Dat zie ik hier niet gebeuren."
Alleen daarom al is het goed dat de binnenstad van Amsterdam een beschermd stadsgezicht wordt.
Pi de Bruijn kijkt bedenkelijk. "Als de formulering maar voldoende open is. Het schijnt dat als je de
wettelijke regels te strak formuleert, het de dood in de pot wordt. Dan investeert er niemand meer.
Ik zou dat eng vinden. Je moet ermee uitkijken, het kan tot harnasvorming leiden. In zo'n situatie zou
de Kalvertoren misschien niet kunnen. Als het in de sfeer van spelregels komt, dat is het goed; dat is wat
anders dan een rits verboden. Ik zou willen dat het stadsgezicht zou worden omschreven als waardevol
en dat er komt te staan dat je het waardevolle moet respecteren. Ik ben bang voor wurgregelgeving.
Dan krijgt je de verstikkingsdood. Met goede spelregels moet je veel kunnen bereiken en natuurlijk
kunnen architecten voortdurend wijzen op het unieke karakter van het stadshart; we kunnen
informatie geven, waaruit de kwaliteit van het bestaande duidelijk wordt voor iedereen die bij een bepaald
plan betrokken is."
Maar het is niet voor niets dat een wettelijke bescherming van het stadsgezicht nodig is.
"Ja, helaas, er zijn architecten die alleen oog voor het nieuwe hebben, ook al omdat ze anders niet
geloofwaardig voor hun vriendjes zijn. En dan gebeuren er ongelukken en dat heeft weer tot gevolg dat er
scherpere regels moeten komen om ze in toom te houden. Het lijkt wel op een religieuze oorlog.
Je moet inderdaad alert blijven. Weet je, wat de grootste bedreiging voor een historische binnenstad
is? Rijkdom. Dordrecht was ooit de grootste stad van Holland; dat is tamelijk snel veranderd, maar
het is er nog steeds prachtig. De panden staan er stoffig bij, maar ze zijn in de arme tijden niet
verdwenen, er staat zelfs nog een pand van dertienhonderd zoveel. De vijand van de historische
binnensteden is rijkdom. Als het economisch goed gaat, dreigen forse ingrepen. Als iets onze binnensteden
bedreigt, is het de hedendaagse welvaart."
Frans Heddema
(Uit: Binnenstad 169, maart 1998)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.