![]() |
Schema verkeersverbeteringen-1932, detail: binnenstad. In geel de te verbreden of door te breken verkeersaders. Alleen de Weesperstraat en Haarlemmer Houttuinen zijn gerealiseerd. |
De Dienst Binnenstad had ter voorbereiding een 62 pagina's dikke 'Evaluatie beleidsplan Binnenstad-1993' rondgestuurd. Daarin zijn alle beleidsvoornemens over de binnenstad bij elkaar gezet, je zou zeggen: als een keuzepakket. In de inleiding wordt verwezen naar een consistentie in het beleid sinds de eerste nota De binnenstad van 1955. Die consistentie bestaat inderdaad, namelijk uit onzekerheid, niet kunnen of willen kiezen tussen of instandhouding van het historische stadsbeeld, óf aanpassing daarvan aan variabele - vaak kortstondige - gebruikseisen. De nota-1955 geeft een nog altijd lezenswaardige analyse van de monumentale waarden, en stelt dat die waarden behouden moeten blijven door middel van aanpassing aan de moderne tijd. De binnenstad moet haar centrumfuncties in leven houden door krachtige maatregelen. Daarvoor dienen de 'wederopbouwplannen'-1953, de sanering van de Jordaan en de Eilanden, het schema verkeersverbeteringen-1932, de verbreding van bestaande en doorbraken voor nieuwe radialen, kortom: een programma dat van dat historische stadsbeeld slechts onsamenhangende brokken zou overlaten.
Het programma-1955 van de toenmalige afd. Stadsontwikkeling (S.O.), onder leiding van prof. Van Eesteren, is slechts ten dele uitgevoerd. De Weesperstraat, de noordwand van de Jodenbreestraat en binnenkort de VaRa-strook laten zien, wat de bedoeling was. De afd. S.O. is opgevolgd door de Dienst Ruimlelijke Ordening (DRO). De directeur, ir. Oskam, treedt binnenkort af. Hij heeft zijn persoonlijke visie op het stedebouwkundige beleid in de binnenstad nog eens vastgelegd in het oktobernummer van Heemschut, getiteld "Verschraling tot museaal decor ligt op de loer". Oskam voelt niets voor nadere regelgeving die het gevolg zal zijn door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht. Verhelderend is zijn slotzin: "Gelukkig, gelukkig hebben we heel zorgvuldig ingepaste en architectonisch heel mooi vormgegeven reconstructies als de Kolk, de Kalvertoren of Tuschinski nog net vóór de tucht van de regels kunnen binnenhalen". Nu kan aan niemand het recht worden ontzegd om een gebouw als de Kolk heel mooi te vinden, maar een reconstructie is het niet; ingepast in de omgeving is het evenmin - de architect zelf noemde het een provocatie - en de vormgeving is punt voor punt in strijd met de door het Welstandstoezicht zelf opgestelde en door de gemeenteraad vastgestelde toetsingscriteria. En wat bedoelt Oskam met "verschraling tot een museaal decor"? Misschien wel de (niet door zijn dienst beoogde) attractie van de binnenstad als woongebied, die door de restauratie van talrijke woonhuismonumenten op gang is gebracht! Waarschijnlijk heeft hij nooit een van de duizenden nieuwe binnenstadsbewoners gesproken die gelukkig en tevreden wonen in een gerestaureerd pand. Consistent met zijn voorganger Van Resteren is de visie van Oskam zeker, en dat die opvatting nog steeds door andere ambtenaren gedeeld wordt, is meer dan waarschijnlijk. Houdt dat een toekomstbeeld in voor 2010? De Kolk blijkt, na anderhalf jaar, niet alleen architectonisch en stedebouwkundige, maar ook een financiële mislukking te zijn.
Kort na de werkconferentie verscheen een boekje, waarmee het Amsterdams Binnenstad Comité zijn
werkzaamheden afsluit. Frans Heddema schreef een inleidend hoofdstuk, getiteld "Hoe de assepoester
van 1968 een stralend prinsesje werd", en vervolgens zeven interviews met leden van dat comité.
Voor Heddema begint het "mirakel van Amsterdam" omstreeks 1968. In dat jaar verscheen het
Voorontwerp Tweede nota over de Amsterdamse binnenstad, waarin duidelijk de weerklank hoorbaar
was van de hevige commotie van de "ban de bank"-strijd tegen het bouwplan van de ABN in de
Vijzelstraat. Het gebouw is er toch gekomen, enkele verdiepingen lager dan het ontwerp aangaf. Het
belangrijkste gevolg was echter dat wethouder Polak het boetebedrag van ƒ 600.000, dat de ABN moest
betalen voor de wijziging van de erfpachtvoorwaarden, kon beleggen in aandelen Stadsherstel.
Daarmee werd de restauratie van vervallen woonhuizen ook tot een gemeentelijk beleidsdoel
verklaard. De stad zag er in 1968 inderdaad verslonsd en vervallen uit. "Zulke gaten zal je in je gebit
hebben", zo luidde de kop van het affiche, waarmee de Werkgroep Amsterdaad '75 in één week 114.000
adhesiebetuigingen binnenhaalde. Sindsdien is, zo stelt Heddema, de assepoester herleefd als een
aantrekkelijk prinsesje, ze heeft vele bewonderaars, maar ze wordt nog steeds bedreigd en er moet nog heel wat
aan haar uiterlijk gedaan worden. De zeven interviews zijn geen losse flodders, zoals
- onvermijdelijk - het geval was op de werkconferentie, maar antwoorden van mensen die erover
nagedacht hebben.
Dat oud-Provo-raadslid Luud Schimmelpennink anders tegen de problemen aankijkt dan Wouter van
der Kolk van de Kamer van Koophandel, ligt voor de hand, toch blijkt er een opvallende
gelijkgezindheid over de hoofdlijnen. Dan gaat het over de verschuiving van het economische zwaartepunt naar de
Ringweg, vooral de Zuidas, een betere verzorging van de openbare ruimte, parkeergelegenheid aan de
stadsrand met soepel en niet duur openbaar vervoer naar het Centrum, geen grote kantoren, maar wel
gevarieerd midden- en kleinbedrijf tussen het wonen in de binnenstad.
Wie verder terugkijkt dan de bewogen jaren zestig komt terecht bij de nota De Binnenstad 1955. Daar
begint de onzekerheid, de scheuring der geesten. Ambtelijk denken evolueert nu eenmaal langzaam,
het moet rekening houden met vroeger genomen bestuursbesluiten. Het sloop- en
doorbraakprogramma, waarmee S.O. de verwaarloosde oude stad "in leven" wilde houden, borduurde (met grovere
steken!) voort op de praktijk van krotopruiming en modernisering uit de jaren vóór 1940. In de inleiding
tot het plan-Nieuwmarkt wordt dat duidelijk gezegd. De bestaande situatie wordt gekenmerkt door
een "onbevredigend stadsbeeld, een slechte verkaveling en een oneconomisch gebruik van de grond".
Terwijl het in de vooroorlogse saneringen (Uilenburg, Jonker- en Ridderstraat) vooral ging om
verbetering van de volkshuisvesting, stond nu ruimte voor het autoverkeer en bedrijven centraal.
Daarvoor moest niet alleen de oude bebouwing, maar ook het historische stratenpatroon opgeruimd
worden, zoals 40 jaar later voor de Kolk gebeurde. In de hitte van de ban-de-bank-strijd hield prof.
Delfgaauw tegenover een joelende zaal nog staande dat de concentratie van de grote banken in het
Centrum noodzakelijk was voor de internationale positie van Amsterdam. Het alternatief, de Zuidas,
was nog niet zichtbaar.
Het tijdschrift Heemschut publiceerde in augustus 1955 de complete tekst van de nota De Binnenstad,
met een mede namens het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amstelodamum en Hendrick de
Keyser opgesteld commentaar. Terwijl de nota wel waarderende passages over het stadsschoen bevat,
maar over de instandhouding daarvan pessimistisch bleef, wezen de 'oudheidkundige verenigingen' de
andere kant op. Zij vroegen een integraal herstelplan voor de historische aanleg en bebouwing die, naar
hun mening, na restauratie aantrekkelijke woonruimte zou opleveren, en zij stelden dat de expansie
van de cityvorming moest worden gezocht buiten de Singelgracht. Uit diezelfde kring kwam een jaar
later de Amsterdamse Mij. tot Stadsherstel te voorschijn, als instrument om verkrottende historische
huizen weer tot leven te brengen. Het ging daarbij niet, zoals voordien, zij het sporadisch, gebeurde om
restauratie van bijzondere stijlvoorbeelden, maar om stelselmatig herstel en interne modernisering tot
goede huurwoningen van voor het stadsbeeld waardevolle panden. Waarom, zo vroeg het commentaar,
wordt in de nota 1955 het Bureau Monumentenzorg niet genoemd in de paragraaf over het vernieuwen
van bestaande bebouwing, terwijl dat toch de enige instantie is met kennis van zaken? Dezelfde vraag
rijst nu bij lezing van de recente Evaluatie beleidsplan-1993. De woonfunctie, zo staat daar, is van een
bedreigde nu een sterke functie geworden, "dankzij en door de grote stadsvernieuwingsoperatie van de
jaren zeventig en tachtig". Geen woord over de pioniersfunctie van de restaurerende particulieren en
instellingen. Waarom? Het antwoord gaf de PvdA-fractievoorzitter Van der Laan in zijn rede op 22
oktober: "Als ergens commitment van de burgerij zit, dan is het wel bij de vele instellingen die zich
inzetten voor behoud en herstel van de binnenstad. Het is verbazingwekkend, hoe de gemeente dat
commitment niet alleen vaak onbenut laat, maar ook als tegenstand interpreteert". Lees hier voor "de
gemeente" de geestverwanten van Oskam in de Dienst Ruimtelijke Ordening en de Woningdienst, uiteraard
gesecundeerd door de in "knoerten en kanjers" geïnteresseerde bouwers en beleggers, dan rijst de schim
van Van Eesteren weer op. In diens visie op de oude stad (oneconomisch grondgebruik, slecht verkaveld,
onbevredigend stadsbeeld) past de restauratie van de woonhuismonumenten niet. Dat hoort eigenlijk
niet te gebeuren. Het belemmert de vooruitgang. Het lokt negatieve reacties uit van het publiek dat
die oude huisjes mooier vindt dan het gebaar van de nieuwe tijd. Heemschutterij. Historiseren. Museaal
decor.
De nota-1955 met het commentaar van de vier verenigingen herlezend, zien wij dat de visie-Van
Eesteren door de ontwikkelingen sindsdien volledig werd achterhaald. Het waren de in de historie van
de stad geïnteresseerden die in de juiste richting wezen. De eeuwenoude structuur, schaal en
bebouwing zijn wél bruikbaar voor de toekomst, verder weg nog dan het in de werkconferentie genoemde
jaar 2010. Dat is de strekking van het beschermde stadsgezicht.
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 168, januari 1998)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.