![]() |
Opgeslagen gevels op Uilenburg |
Twee problemen doemen
daarbij op. Het eerste is opslag en vakkundig beheer, het tweede herstel en hergebruik. Nieuw is dat niet.
Vóór 1940 was de inspecteur Bouw- en Woningtoezicht E. van Houten op dit gebied actief. Er
bestaat zelfs een categorie "Van Houten-monumenten". Dat zijn panden, soms rijen panden, die men
aan het metselwerk en de verdiepinghoogte herkend als daterend uit de jaren dertig, gesierd door al
dan niet precies passende gevelbekroningen van enkele eeuwen ouder. Herplaatsing was niet altijd
mogelijk; en zo werd een aanzienlijk aantal bouwfragmenten aan de gemeente ter bewaring gegeven, om
te worden opgeslagen in de tuin van het Stedelijk Uilenburg kreeg de bestemming opslagruimte voor
bouwfragmenten, hout binnen, natuursteen buiten op het erf. Ook de brokken van de in 1908 gesloopte
Nieuwezijds Kapel werden van Frankendael overgebracht naar Uilenburg. Wat ontbrak was een
werkplaats waar de stukken deskundig konden worden hersteld en gereedgemaakt voor
herplaatsing. Het initiatief daartoe kwam in 1969, als vervolg op de handtekeningenactie "Amsterdaad" die
zich in de eerste plaats had gericht tegen het kaalslopen van de Nieuwmarktbuurt. Een n.v.
Restauratieatelier Uilenburg werd in het leven geroepen, onder leiding van de beeldhouwer Hans
't Mannetje. Gedurende de zestien jaren dat het restauratieatelier functioneerde hebben bij vele
monumentenrestauraties de daar gecompleteerde gevelfragmenten en interieur-onderdelen een nieuwe
plaats gekregen. Totdat, als "bezuiniging", het Bureau Monumentenzorg zijn medewerking
beëindigde en de best bewaarde geveltoppen liet overbrengen naar de materialenwerf in Duivendrecht.
Het restauratieatelier moest liquideren. Een paar jaar later werden de brokken natuursteen weer naar
Museum. In 1942 kreeg een deel van die tuin de bestemming openbaar plantsoen. De gevelfragmenten
zouden worden gecatalogiseerd met aantekening van hun herkomst, samenstelling en eigenaar, en
worden geborgen in de museumkelder. Toen vijf jaar later navraag werd gedaan, bleek dat 80%
onherkenbaar was verminkt, zonder enige documentatie. Op het protest van de Bond Heemschut
antwoordde het gemeentebestuur: "... dat wij ons alle moeite en kosten getroosten om waardevolle
restanten van vroegere cultuurperioden te behouden en, waar mogelijk, weer tot hun recht te doen komen...".
Het camoufleren van museaal wanbeheer is geen nieuw verschijnsel...
Beter ging het na de oprichting van het Bureau Monumentenzorg in 1953. De voormalige synagoge
Uilenburg teruggebracht, twee keer "bezuiniging" door duur transport, twee keer beschadigingen. En
daar liggen de stukken nu, de houten pallets onder de gesorteerde exemplaren beginnen al in te zakken.
Behalve de animo voor het bewaren, daalde ook de animo voor het opnieuw toepassen. Ook
bezuiniging speelde daarbij een rol, ambachtelijke technieken zijn nu eenmaal arbeidsintensief, en
beantwoorden niet aan de richtlijn "sober en doelmatig".
Zwaarder nog woog de doctrine der kunsthistorici dat men een oud gebouw alleen maar moet
consolideren in de toestand, waarin het zich bevindt, omdat anders de heilige bouwgeschiedenis niet
meer geheel afleesbaar is. Het terugbrengen van ornamenten die eens het gebouw sierden heet dan
geschiedvervalsing, en dat wordt bepaald niet gestimuleerd door de rijksdienst.
![]() |
De Verdwenen Stad tentoonstelling op Kattenburg. |
Wie deze geschiedenis kent, kijkt verheugd, maar toch ook met enige spijt naar het ontstaan van de
stichting "De Verdwenen Stad" die zich ten doel stelt: "een aantal 17de-, 18de- en 19de-eeuwse
geornamenteeerde topgevels, afkomstig van Amsterdamse monumentale panden die in de
laatste decennia zijn gesloopt, voor verval te behoeden en aan de vergetelheid te ontrukken". Achter een
gevoel van "eindelijk!" knaagt de vraag: "waarom nu pas?". Maar goed, beter laat dan nooit, en iedere
liefhebber van de binnenstad zal Henk Kwarten, tot voor kort hoofd buitendienst van de Gemeentelijke
Monumentenzorg, dankbaar zijn voor zijn initiatief, dat gesteund wordt door een indrukwekkend
comité van aanbeveling met de burgemeester aan het hoofd. De stichting wil als tentoonstelling een aantal
geornamenteerde geveltoppen opbouwen langs de muur van de Voorwerf van de Koninklijke Marine,
naast het Scheepvaart Museum. "Voor het eerst", zo staat in de presentatiemap, "zullen de topgevels op
straatniveau, op ooghoogte dus, te bezichtigen zijn, een historisch architectonische, en educatieve
primeur". De tentoonstelling is opgenomen in een programma van evenementen van februari tot oktober
'93, waarin het Scheepvaart Museum met de herbouwde Oostindiënvaarder een centrale plaats
inneemt.
Op de Nationale Monumentendag, 11 september, zal worden bekend gemaakt, voor welke van de
geëxposeerde gevelbekroningen inmiddels een nieuwe bestemming is gevonden. "Met de feitelijke
herplaatsing van de gevels in een historisch verantwoorde omgeving zal het project 'De Verdwenen
Stad' zijn verwezenlijkt, en zal de stichting zichzelf opheffen". Dat is een prachtig programma. De
tijdelijk langs de marine-muur opgestelde geveltoppen zijn dan niet alleen een voorbijgaand evenement,
waaraan de herinnering in foto's wordt vastgelegd, maar tevens de voorbereiding om dit Amsterdamse
cultuurbezit aan de stad terug te geven, en niet verder te laten verkommeren.
Dat betekent een ommekeer in de beoordeling van restauratie- en herbouwprojecten. Het kleinerende
gepraat over "monumentjes" die in de weg staan, over "schortjesarchitectuur" en
"geschiedvervalsing" moet dan verstommen, het betekent de erkenning van twee vaak veronachtzaamde waarden: de
samenhang van een gevelwand als begrenzing of coulisse van de openbare ruimte van straten en
grachten, en de waarde van het kunst-ambachtelijke detail dat in hoge mate de kwaliteit van het
stadsbeeld bepaalt.
'De Verdwenen Stad' kan zodoende de voorbereiding zijn van een proces dat het schijnbaar verdwenene weer terugbrengt.
De herinnering komt boven aan het verhaal over de Romeinse koning Tarquinius en de Sibylle, de geïnspireerde waarzegster die hem in drie boeken de voorspellingen aanbood over de toekomst van Rome. De koning vond de prijs te hoog, waarop de Sibylle een van de boeken in het vuur gooide en dezelfde prijs vroeg voor de twee overige. Weer weigerde Tarquinius en toen verdween ook het tweede boek in het vuur. Ten slotte betaalde hij voor het laatste boek het bedrag, waarvoor hij alle drie had kunnen krijgen. Wanneer in moeilijke situaties dat boek door de priesters werd geraadpleegd, bleek de betekenis van de orakelspreuken vaak duister. De uitleg had in de verbrande delen gestaan.
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 139, april 1993)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.