De tekst waarop een antwoord werd gevraagd, luidde als volgt:
Ondergetekenden:
De discussie die in de jaren na de enquête in het Stadhuis en in de pers werd gevoerd leidde ten slotte tot de "Nota woonschepenbeleid" van 1989. Wie had verwacht dat daarmee een begin zou worden gemaakt met het 'opschonen' van de meest volgeplempte delen van de grachten kwam bedrogen uit: handhaven van de bestaande toestand was de algemene strekking. Enkele winstpunten werden echter toch vastgelegd. Ligplaatsen voor woonschepen zouden in het vervolg alleen in een bestemmingsplan kunnen worden aangewezen, er werden maximumlengte-, breedte- en hoogtematen vastgesteld en, wat misschien wel het belangrijkste was, er werd onderscheid gemaakt tussen enerzijds de nog als vaartuig herkenbare schepen, waarvan soms de traditionele vorm zelfs goed in het stadsbeeld kan passen en anderzijds de woonarken, de bungalows op betonnen bakken. Zonder daarop nader in te gaan werd zodoende erkend dat de woonarken in de historische stad niet "bijdragen tot verhoging van de dynamiek en de levendigheid van de stad", zoals Burgemeester en Wethouders vijf jaar tevoren zo optimistisch hadden beweerd, maar dat het storende elementen zijn en blijven. Dit komt tot uiting in de bepaling dat er in de binnenstad geen woonarken bij mogen komen, ook niet ter vervanging van een andere ark of van een woonschip. Men zou dat een 'uitstervingssysteem' kunnen noemen, ware het niet dat het lang duurt voordat betonnen bakken vergaan. Bovendien kregen walbewoners bij wijzigingen in de bestaande situatie enige waarborgen: tijdige kennisgeving, overleg en inspraak.
![]() |
In strijd met alle beleidsvoornemens van de gemeente kreeg deze ark onlangs een ligplaats in de Brouwersgracht. |
Indien het gemeentebestuur werkelijk een woonschepenbeleid had willen voeren, dan zouden
er nu tenminste plannen klaarliggen voor nieuwe woonschiphavens met riolering en aansluitingen op
de nutsbedrijven, om de groei op te vangen en overtreders van de voorschriften daarheen te
kunnen verslepen. Dat is niet gebeurd.
Herhaaldelijk werd ons secretariaat geattendeerd op nieuwe, grote, storende woonarken, die ongemoeid
werden gelaten.
Maar het ergste is dat de gemeente zelf haar eigen voorschriften als waardeloos terzijde schuift. Hier
volgen twee recente voorbeelden.
Vóór het pakhuis de Dolfijn, Brouwersgracht 191, lag tot mei 1990 een scheepsreparatie-werfje,
bestaande uit een paar kleine bootjes, een bak en wat reparatiemateriaal. Het was een wat rommelig,
maar wel levendig gedoe, zoals dat van oudsher in dit deel van de grachten thuishoorde, dat het
uitzicht op het water van de walkantbewoners niet blokkeerde. Op die plaats liggen nu twee zeer grote
arken: een als woning en een als opslag, met bovendien een schaftwagen op de walkant. De
plaats was zonder enig overleg met de walkantbewoners aangewezen door de projectgroep
Gouden Reaal, die ruimte moet vrijmaken aan de Eilandsgracht voor de verbreding van de spoorbaan.
Inmiddels is er een derde ark bijgekomen, op de bak van een uitgebrand exemplaar. De bewoner gaf als
adres een huis aan de walkant op, zodat degene die daar al jaren gevestigd is, naar het
Bevolkingsregister moest gaan om aan te tonen dat hij niet uit Amsterdam was vertrokken!
Tegen deze gang van zaken is namens onze vereniging en negen andere bezwaarden beroep
ingesteld bij de AROB-commissie, als eerste stap voor een procedure voor de Raad van State.
Een tweede geval doet zich voor aan de Prinsengracht. Daar ligt voor de panden nrs. 1039
t/m 1043 al bijna twintig jaar een dekschuit, eigendom van enkele bewoners van die huizen. De
dekschuit is voor iedereen toegankelijk, voor vissers en in-de-zon-zitters, als aanlegplaats voor
rondvaartboten en zo meer. In dat rak van de Prinsengracht tussen de Reguliers- en de
Vijzelgracht ligt verder al sinds jaren een rij woonschepen, overwegend vroegere
binnenvaartschepen, die min of meer in het stadsbeeld zijn opgenomen. Alleen: het moeten er
niet méér worden, en zeker geen arken. De eigenaren van de dekschuit werden door de
gemeente gesommeerd vóór l april de dekschuit te verwijderen om plaats te maken voor een woonark,
die, evenals bij het geval-Brouwersgracht, weg moet voor de spoorbaanverbreding. De eigenaren van de
dekschuit zijn daartegen in beroep gegaan bij de Raad van State en onze vereniging heeft zich daarbij
met een bezwaarschrift aangesloten. Daarin wordt gewezen op bepalingen van de Nota 1989, dat er
geen woonarken in de binnenstad bij mogen komen, ook niet ter vervanging. Onze brief eindigt aldus:
"In het onderhavige geval is het Gemeentebestuur voornemens, op een zeer gevoelig punt van de
grachtengordel, nabij de kruising Reguliersgracht-Prinsengracht, een 24 meter lange en 2,5 meter hoge
woonark een legale ligplaats te geven. Daartegen maakt onze vereniging bezwaar.
In het door Burgemeester en Wethouders overgenomen advies van de Commissie ex artikel 14
Wet AROB wordt dienaangaande slechts opgemerkt: 'De woonark zal een belangrijk deel van
het uitzicht gaan uitmaken. Overigens is het verschijnsel woonark, hoewel niet door ieder
geapprecieerd, niet bepaald zeldzaam in de Amsterdamse binnenstad'.
Inderdaad zijn verstoringen van het monumentale stadsbeeld niet bepaald zeldzaam in Amsterdam en
worden deze niet door iedereen geapprecieerd. Onze vereniging is van mening dat een zo
nonchalante constatering geen argument kan bieden om dergelijke verstoringen van overheidswege, in
strijd met de gemeentelijke beleidsvoornemens, te tolereren, laat staan af te dwingen".
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 134, juni 1992)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.