![]() |
Joop van Stigt |
Een bouwmeester in de oude zin van het woord: de
meester van de bouw. Een vechter, dus. Sinds kort
hoogleraar in renovatie en onderhoud aan de Technische
Hogeschool te Delft. Men hoeft er niet aan te twijfelen dat
er vanuit deze leerstoel opvattingen zullen worden
verkondigd, die niet overal welkom zijn. De ambtelijke
bureaucratie in Amsterdam weet erover mee te praten.
Maar de restaurateur van o.m. het Begijnhof en het
Entrepotdok is inmiddels een gezaghebbende figuur
geworden. Door vakgenoten bekroond met de BNA-
kubus voor zijn gehele oeuvre.
Een uurtje vrijmaken in de overvolle agenda is geen
eenvoudige zaak. Het wordt zondagmiddag. Maar
halverwege het gesprek komt een verontrustend
telefoontje binnen: er is ingebroken in de Westerkerk -
Joop van Stigt leidt ook deze restauratie - en er zijn
vernielingen aangericht. Samen met zijn zoon gaat Joop
van Stigt in een snel gecharterd busje van zijn huis aan
de Herengracht naar de kerk om enige orgelbeelden te
redden. Ze worden voorlopig in zijn huis opgeslagen.
Buiten schijnt de zon. Ik denk: hoeveel ambtenaren zijn
nu, ver van de stad, in de tuin van hun doorzonwoning
aan het barbecuen? Ze zullen niet eerder dan
maandagmorgen achter hun bureau verschijnen. Wie let
er ondertussen op Amsterdam? Wie beseft voldoende
dat voor het behoud van zo'n stad 24 uur van de dag
gewaakt moet worden?
Joop van Stigt (54) is een geboren Amsterdammer, rusteloze zoon uit een groot, rooms gezin bij de Vredeskerk, waar vooral studie in tel is. Vader wandelt met zijn zonen door de stad. Hij wijst met duidelijk plezier op de 'paleizen voorde arbeiders' van de Amsterdamse School in de P. L. Takstraat en omgeving. Zo hoort het! Later zal Joop van Stigt die woningen met veel liefde restaureren en een gevecht leveren om de kwaliteit van de architectuur intact te laten. Respect voor de meesters. Van Stigt bereikt het vak via het ambacht, maar hij is ook een 'boekenwurm' en zijn oren staan wijd open als hij samen met Piet Blom en Cees Dam college krijgt van Aldo van Eyck. Die ambivalentie maakt hem tot een unieke figuur. Het nieuwe en het oude, de vernieuwing en de traditie, komen in zijn geest tot een kritische harmonie.
Aldo van Eyck heeft plezier in de jongeman, die niet
sprakeloos naar welsprekende en erudiete
uiteenzettingen van de leermeester luistert, maar soms
met hem in debat durft te gaan. Hij kiest hem als
hoofdopzichter bij de bouwvan het project, dat vele jaren
lang het paradepaardje van de nieuwe Amsterdamse
architectuur zal worden: het Burgerweeshuis aan de
Amstelveenseweg.
lk vraag Joop van Stigt, wat er waar is van de roddels dat
Aldo van Eyck bouwtechnisch zwak onderlegd was en
door de vaklieden van de aannemers 'er doorheen
gesleept was'. Dat maakt Joop van Stigt zeer boos: 'Dat
is een sprookje. Aldo zat technisch zeer goed in elkaar.
Hij kon alles voordoen aan de vaklieden.'
Het bezwaar van Van Stigt tegen het Burgerweeshuis is
van geheel andere aard. Er was veel te veel geld. Men
plande zeer royaal in een tijd dat een gewoon gezin het
nog met veel minder ruimte moest doen.
'Ik heb er iets tegen als alles kan', zegt hij en die uitspraak
kan men als een devies aan zijn wapen toevoegen.
In een interview in 'Blijven Bouwen in dejaren zestig' zegt
hij dat de bouwheren van het stadhuis-muziektheater een
'knal voor hun harses' verdienen, omdat ze, ondanks
waarschuwingen, de kosten 125 miljoen uit de hand lieten
lopen. Allerlei belangrijke voorzieningen zijn nu voor tien
jaar geblokkeerd, omdat eerst dat tekort moet worden
ingelopen. Voor deze meerkosten kon de hele
Entrepotdok-verbouwing tweemaal en het Begijnhof 12
maal worden gerestaureerd. Twee restauraties die op het
scherp van het mes werden bevochten. 'Wij hebben
geleerd om de kosten tot in de details te berekenen. Als
instanties vonden dat calculaties aan experts moesten
worden overgelaten, waren ze bij mij aan het verkeerde
adres'. De goeden niet te na gesproken, vindt hij die
rekenmeesters lieden, die in het moeilijke bouwproces de
makkelijkste weg hebben gekozen. Hij zegt het aanzienlijk
plastischer en Amsterdamser, maar verzoekt me de
termen wat te kuisen, want hij heeft al last genoeg gehad
met het directe taalgebruik.
Architect A. Evers, de nestor van de kring Amsterdam
van de BNA, zei bij de uitreiking van de BNA-kubus:
'Volgens tegenwoordige begrippen is er misschien een
goede aannemer aan je verloren gegaan, maar volgens
vroegere begrippen, toen ontwerp en uitvoering nog niet
zo waren gescheiden als thans, ben je de meester, die
vanaf zijn ontwerp de totstandkoming van het werk
integraal in zijn vingers heeft.'
De restauratie van woningen op het Begijnhof dreigde op
een gegeven moment dood te lopen op veel te hoge
kosten. Joop van Stigt kreeg het verzoek een onderzoek
in te stellen naar een complete restauratie van het gehele
complex. Het boeiende verhaal is te uitvoerig om geheel
na te vertellen, maar er kwam een 'pil' op tafel, die
typerend was voor de aanpak van Joop van Stigt.
Uitgewerkt tot in de kleinste details en met een even
gedetaileerde financiële calculatie, die de ambtelijke
experts zeer verbaasde. Zo goedkoop.
Bij zo'n restauratie verschijnen ook altijd kunsthistorici.
Joop van Stigt: 'Kunsthistorici blijven steken bij de
kunsthistorisch belangwekkende onderdelen. Daarna
verdwijnt hun belangstelling. Hetzelfde risico heb je met
z.g. echte restauratie-aannemers. Zo'n groot karwei, met
het doel een kostbaar complex in zijn waarde te laten
maar ook bewoonbaar te houden in de toekomst, vergt
een veel gedetailleerdere aanpak van het gehele proces.'
Hij gaf zijn voorkeur te kennen voor een goede
ambachtelijk-traditionele aannemer met eigen metselaars
en een eigen timmerfabriek. Nijs uit Warmenhuizen
voldeed eraan. Hij kreeg de opdracht, maar werd er niet
rijk van. Niettemin ging hij weer met Van Stigt in zeevoer
de verbouwing van het Entrepotdok.
Het woord ambachtelijk heeft voor Joop van Stigt een
andere betekenis dan sommige monumentenzorgers
eraan geven. Bij oudere restauratie-architecten kreeg hij
een weerzin tegen het 'miereneuken', het kwasi-oud
bouwen. Een luik bewerken met een ruwe blokschaaf om
een 'oud' effect te bewerkstelligen. Zo was de
ambachtsman niet in 1500 en zo moet het ook nu niet.
Hij wil 'zelfbewust restaureren' vanuit het ambacht, zoals
het nu wordt uitgeoefend. Maar wel met het 'natuurlijke
respect van de vakman' voor wat goed is, zonder trucjes
of maniërisme. Het geheim is 'leren kijken.'
Een gesprek met Joop van Stigt gaat dan ook snel naar
technische details. Hij tekent zijn voorbeelden op elk
stukje papier in de buurt. Het geheim zit in het detail. Het
detail bepaalt de kwaliteit. Daarin openbaart zich de
vakman.
In zijn colleges aan de TH Delft zal dit begrip 'zelfbewust
restaureren' menigmaal aan de orde komen en zonder
twijfel discussie uitlokken. Wie zijn inaugurele rede in Delft
leest, ontmoet nog altijd de Amsterdamse jongen uit Zuid
die met zijn vader naar de P.L. Takstraat liep om de
'paleizen voor de arbeiders' te bewonderen. Hij laat zich
die woonhuismonumenten onder geen beding ontfutselen.
Om het vooroorlogse gebouwenbestand in goede staat
te houden, zo stelt hij, zal er nog veel moeten veranderen:
in techniek, in materiaalgebruik, in rendements- en
subsidieberekening, in bouwvoorschriften en in de
aandacht van de architecten. Veel te weinig architecten,
ingenieurs en verder bouwkader hebben zich met deze
opgave beziggehouden. De woonhuismonumenten
mogen niet in een isolement raken. Ze moeten hun plaats
behouden in de aandacht van bouwers in de ruimste zin
van het woord. Dat zijn vage en grote begrippen die pas
inhoud krijgen als de praktijk aan bod komt. Dan komen
problemen aan de orde, die zo uiteenlopend zijn als het
na-isoleren van woningen van vóór 1950, de
doorberekening van afbraakkosten en de geringe
deskundigheid van de ambtelijke technische diensten.
Over het laatste kan hij zeer hevig uitpakken als de
verbouwing van het Entrepot ter sprake komt.
Wethouder Man Lammers opperde het plan om het in
verval geraakte reuzecomplexvan pakhuizen een nieuwe
woon- en werkbestemming te geven. Hoe lang en hoe
moeizaam die weg was, voordat Amsterdam met dit
nieuwe monument kon paraderen, kan men nalezen in
het boek 'Blijven Bouwen'. Een vechtverhaal, maar dat
gelukkig eindigde met een overwinning (en een bekroning
voor Joop van Stigt).
Sindsdien wordt hij er nogal eens bijgehaald voor een
'haalbaarheidsonderzoek', als er weer strijd dreigt bij een
groot monument tussen slopers en restaurateurs.
Onlangs weer bij de Oranje Nassaukazerne. De
slooplustigen weten dat ze in Joop van Stigt een
hardnekkige en uiterst deskundige tegenstander hebben.
Een beroep op deskundigheid kan rekenen op
genadeloze toetsing als de berekeningen en tekeningen
op tafel komen. Iemand die vragen wegwuift met de
opmerking: laat het calculeren en de techniek maar aan
ons over, krijgt bij Joop van Stigt geen voet aan de grond.
In zijn inaugurele rede citeert hij Berlage: bouwen is
dienen. En hij voegt eraan toe: 'Dat aspect komt heel
nadrukkelijk naar voren in renovatie en hergebruik van
bestaande gebouwen.' Nog een bekend citaat uit zijn
mond: 'Een land, een volk dat zijn cultuurbezit verliest
heeft geen toekomst'. Het komt van Arthur Lehning.
Het doet hem goed dat de uitzonderlijke kwaliteitvan de
Amsterdamse binnenstad eindelijk tot de algemene
bewustwording doordringt. Dat komt onder meer tot
uiting in de grotere zorg voor de openbare ruimte. Hij
ontsteekt in woede over de graffiti:' Het meest walgelijke
wat er bestaat.' Die minachting voor het werk van de
ambachtsman die eruit spreekt zint hem niet. 'De stad
wordt vermoord door het graffiti-schorem.'
De 'rotzooi' die in de Jordaan wordt gemaakt, waar de
starters aan de leiband lopend, hun gang kunnen gaan,
zint hem evenmin.
Nee, er ligt voor Joop van Stigt bij de gemeente geen
rode loper uitgerold. Na zijn nieuwbouw in de Bijlmermeer,
die nu tot het enig bekijkenswaardige in het gebied wordt
gerekend, heeft hij in Amsterdam geen opdrachten voor
nieuwbouw meer gekregen. Mag dit betreurenswaardig
zijn voor de belangrijke architect, die Joop van Stigt is,
de monumentenzorg heeft er ruim van geprofiteerd door
zijn specialisatie op het restaureren en vernieuwen van
belangwekkende gebouwen en complexen. Hij houdt van
de stad. Echt stad, geen kwasi-dorp. De bekende leuze
van Piet Blom, dat de steden van de toekomst
dorpsgewijs bewoond zullen worden, wijst hij nadrukkelijk
af. Hij wil niet bouwen in de 'feestartikelensfeer' a la
Coolsingel.
Het Vingboonshuis aan de Herengracht, dat zowel de
woning als het bureau van de 'Van Stigt-clan' omvat en
dat hij eigenhandig heeft gerestaureerd, vertelt de
bezoeker onmiddellijk wat voor gastheer hem wacht: het
beste van het oude, gecombineerd met het beste van het
nieuwe, koel en feestelijk tegelijk, volwassen en
uitnodigend tot creativiteit en zelf denken. Voor de deur
staat een fiets.
Ben Kroon
(Uit: Binnenstad 112, nov. 1988)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.